Hoop doet leven

Jan Martijn Abrahamse • 85 - 2009 • Uitgave: 22
Eschatologie als motief voor beter burgerschap

Wat is onze hoop als we denken aan de toekomst? In het evangelicalisme, dat sterk gekleurd is door dispensationalisme, ligt er vanouds een sterke nadruk op de eschatologie, oftewel ‘de leer over de laatste dingen’.1 Men is hierbij sterk gefocust op de ‘tekenen der tijden,’ verwacht de ‘opname van de gemeente’ en waarschuwt voor de komende ‘Grote Verdrukking’. Kortom, het heden wordt bezien in het licht van de toekomst. Ook Het Zoeklicht levert hier sinds jaar en dag zijn bijdrage aan. Mijn kritische vraag is de volgende: Is door de grote nadruk op ‘de tekenen der tijden’ en ‘de opname van de gemeente’ het heden niet in de schaduw van de toekomst komen te staan. Of beter gezegd, staat eschatologie alleen in dienst van de toekomst of heeft het ook iets te zeggen voor het leven in deze wereld?
Graag wil ik middels een korte verkenning van de christelijke apologeten van de tweede eeuw bezien welke rol de eschatologische verwachting had in hun leven. Vervolgens wil ik hun bijdrage gebruiken als bewustwording voor ons hier in het heden. Wat kunnen wij leren van hen die ons zijn voorgegaan?

Vervolging
Christenen in de tweede eeuw leefden midden in een samenleving die gekenmerkt werd door slavernij, gladiatorenspelen, polytheïsme, keizerverering, overspel en tempelprostitutie. Juist in deze tijd werd het christelijk geloof beschouwd als een nieuwkomer. Tussen de beelden van allerlei goden en de optochten ter ere van keizers leefden die eerste christenen als een minderheid. Men schat het aantal christenen bij de overgang van de eerste naar de tweede eeuw op nog geen 10.000 en aan het eind van de tweede eeuw op ongeveer 200.000.2
De onbekendheid met de christenen leidden tot vele geruchten en verdachtmakingen. Zo werden christenen beschuldigd van diverse strafbare praktijken. Zo werden zij verdacht van atheïsme. Christenen weigerden mee te doen aan de keizerverering en ook beelden van goden ontbraken in hun huizen. Ook werden zij verdacht van incest, waarschijnlijk omdat zij als mannen en vrouwen, waaronder ook kinderen, samen kwamen en elkaar aanspraken als ‘broeder’ en ‘zuster’. Een derde beschuldiging is kannibalisme. De gezamenlijke maaltijd van christenen waarbij door middel van brood en wijn het lijden en sterven van Christus werd gevierd werd door de toenmalige mens niet begrepen en verstaan als kannibalisme.
De onbekendheid en de geruchten over christenen leidden zo nu en dan tot vervolgingen en moordpartijen. In die zin was de ‘eindtijd’ geen toekomstmuziek, maar de praktijk van alledag. In een brief aan een zekere Diognetus maakt de briefschrijver een trieste analyse:
“Ze gehoorzamen de vastgestelde wetten, maar in hun eigen leven overtreffen ze die wetten. Ze houden van allen, maar worden door allen vervolgd. Ze zijn onbekend, maar ze worden vermoord” (Ad Diognetum, 6).

Het opmerkelijke is het feit dat de nadruk ligt op de positieve houding van de christenen! Ondanks de moeilijke omstandigheden en de tegenstand die zij ervoeren, zetten zij in de wereld hun beste beentje voor. Hoe kan dat? Ik denk dat we hierop een antwoord kunnen geven als we kijken naar de manier waarop christelijke apologeten zich verweerden tegen de onjuiste verdachtmakingen en de onrechtvaardige manier waarop christenen behandeld werden. Hierin beriepen zij zich op de hoogstaande moraal van Christus als norm voor het leven van elke christen.

Christelijke apologeten
In hun verweer tegen het onrecht en de valse beschuldigingen speelde de eschatologische verwachting een belangrijke rol. Een van de christelijke apologeten is Justinus de Martelaar. Hij richt zich hier niet op de ´de opname van de gemeente´ als toekomstige hoop voor de christenen, maar op het toekomende oordeel van God! Het is het oordeel van God waarop christenen hun hoop vestigen, als verwachting van een totale rechtzetting van de ongerechtigheid en zonde van de wereld.
Een voorbeeld. Justinus roept zijn geadresseerde, niemand minder dan keizer Marcus Aurelius, op rechtvaardig te oordelen over christenen en hen niet omwille van hun ‘christen-zijn’ te laten arresteren en ter dood te brengen. Doet Marcus Aurelius dat niet, dan zal hij zichzelf eens moeten verantwoorden voor God:
“Want als, de waarheid geleerd hebbende, u faalt te doen wat rechtvaardig is, zult u geen verweer hebben voor God” (Apol. I, 3).

Justinus vertrouwt op Gods uiteindelijke oordeel over de onrechtvaardigheid, omdat ieder mens geoordeeld zal worden overeenkomstig zijn gedragingen (zie Apol. I, 12). Athenagoras, een andere apologeet, noemt God zelfs de Getuige aan wie iedere mens verantwoording schuldig is (zie Presbeia peri Christianon, 31-35) en voor wie:
“zelfs de gedachte aan de kleinste zonde niet kan bestaan" (Presbeia, 31).

De verwachting van het uiteindelijke oordeel van God werkte twee kanten op. Enerzijds gaf het hen hoop op de toekomst, maar tegelijk wierp het hen terug naar de aarde. Namelijk het bewustzijn dat God het gedrag van elke mens zal oordelen, maakte het bewust van de waarde van het leven op aarde! Immers het is het aardse wat geoordeeld gaat worden. God acht het leven op aarde van het grootste belang. Daarom dat Athenagoras tot de volgende conclusie komt:
“Om deze redenen is het niet waarschijnlijk dat wij het kwade zouden willen doen, of onszelf aan de grote Rechter zouden willen overleveren om gestraft te worden” (Presbeia, 31).

Juist omdát we weten dat er één God (de Rechter) gesteld is over de mensen, zijn we verantwoording schuldig van ons gedrag en weerhouden we ons van het kwaad (Presbeia, 12, 1). Het uiteindelijke oordeel van God geeft waarde aan het heden. Justinus merkt zelfs op dat christenen tot taak hebben de mensheid ‘voor te gaan’ in goede daden (Apol. I, 16). Sterker nog, door hun goede levensstijl roept God mensen tot berouw (Apol. I, 40).
De positieve houding van christenen in de tweede eeuw was een direct gevolg van de wetenschap dat God getuige is van hun leven in de wereld. Eschatologische verwachting was hun motivatie tot beter burgerschap in het heden.

Komend oordeel als motief voor beter burgerschap
We zweven als christenen soms zoveel met ons hoofd in de hemel en de toekomst, dat we de noodzaak van ons geloof voor het heden in deze wereld verwaarlozen. Maar eschatologie zou juist moeten aansporen om in het heden ‘niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God’ (Micha 6:6). De nadruk op de ethiek in de vroege kerk moet worden verbonden aan hun sterke notie van het komend oordeel van God. In de wetenschap dat Hij aan het eind staat, leefden zij in het heden. Hun bewustzijn van de urgentie van een heilig leven in verbinding met de eschatologische komst van Christus is een voorbeeld voor ons.
Laten wij als christenen in Nederland, net als in de tweede eeuw, ons best doen bekend te staan als de beste burgers. Laten wij niet langer opgaan in de toekomst en het leven van nu verwaarlozen, maar juist in heden staan, wetend dat dit leven geleefd wordt onder het komende oordeel. Eschatologie is niet slechts een afwachten van de ‘tekenen der tijden’ of de ‘opname van de gemeente,’ maar het is een actief verwachten door een hoogstaande moraal en goed gedrag te midden van de wereld. Hoop doet leven!

Jan Martijn Abrahamse

De auteur studeerde theologie in Leuven en Amsterdam en volgt nu de Research Master in Reformed Theology aan de Vrije Universiteit Amsterdam.


1 Zie George Marsden, Understanding Fundamentalism and Evangelicalism (Grand Rapids: Wm. B. Eerdmans, 1991), p.39-41, 71-72, 158-159; en George Marsden, Reforming Fundamentalism: Fuller Seminary and the New Evangelicalism (Grand Rapids: Wm. B. Eerdmans, 1987), p.71-75.
2 Zie bijv. Eginhard Meijering, “De ‘aanstootgevendheid’ van de kerkvaders en gezag als uitdaging voor de studie van hun werk” in De status van de kerkvaders: Geschiedenis, thema’s, perspectief (Zoetermeer: Meinema/Averbode, 2009). p.118-119.