Hoe komen ze toch aan die eindtijd-data? (2)

Wim Embregts • 88 - 2012 • Uitgave: 24
In het vorige artikel hebben we gekeken naar de ‘6000 jaartheorie’, de ‘Zeventig Weken’ van Daniël, de ‘1260 jarentheorie’, en de ‘2300 avonden en morgens’. We waren er nog niet mee klaar, want mensen, ook Bijbelkenners, zijn vindingrijk in het zoeken van andere oplossingen.

‘Het 2520 dagen-principe’
Hoe komen de Jehovah’s Getuigen aan hun voorspelde data en zijn ze eigenlijk wel juist? De basis van hun berekeningen wordt gevormd door het principe van de ‘2520 dagen’. Ze halen dat uit Openbaring 12:6 en 14, waar een tijd is genoemd van 1260 dagen, die dan weer gelijk is aan 3½ jaar (een tijd, tijden en een halve tijd). Zeven tijden moeten dan gelijk zijn aan 2 x 1260 dagen = 2520 dagen. Aangezien bij de Here een dag als een jaar wordt gerekend (Ezechiël 4:6), gaan ze rekenen met 2520 jaar en die jaren vormen volgens hen de ‘tijden der heidenen’ (Lucas 21:24), dat wil zeggen dat dan de heidenvolken het totale wereldgebeuren beheersen. Daarna moet het messiaanse rijk aanbreken, hetgeen volgens de Jehovah’s Getuigen in 1914 zijn beslag heeft gekregen.
De vraag is dus waar ze zijn begonnen met rekenen. Als begindatum nemen zij de wegvoering in ballingschap van de laatste koning van Juda, Zedekia, in 607 v.Chr. Van 607 v.Chr. tot 1914 n.Chr. is inderdaad 2520 jaar. Maar de datum van 607 v.Chr. is geen erkende datum. De geschiedenisboeken wijzen daar tegenwoordig 587 of 586 v.Chr. voor aan.1 Dat betekent dat ze er een jaar of 20 naast zitten. In 1914 is er dus ook niets gebeurd. Christus is toen niet teruggekomen. Maar een verklaring is er: Christus is niet zichtbaar teruggekomen. Je moet het volgens hen ook niet zo zien dat Hij letterlijk op aarde is teruggekeerd, maar dat Hij vanuit de hemel is gaan regeren.

De ‘jubeljaren-theorie’
Denk nu maar niet dat ze het toen hebben opgegeven, want ze kwamen met een ander jaartal: 1925. Het jaartal 1925 had een andere berekeningsgrondslag. Rutherford, één van de grote mannen van de Jehovah’s Getuigen had hiervoor Leviticus 25:8-22 uitgekozen, waar over het jubeljaar wordt gesproken. Dat was telkens het 50e jaar na een periode van 7 x 7 jaar. Rutherford had uitgerekend dat Israël in 1575 v.Chr. begonnen was met het houden van de jubeljaren en dat 70 jubeljaren uitkomen op 3500 jaar. Trek 1575 af van 3500 en je komt uit op 1925.2 Maar hier deed zich hetzelfde euvel voor: de kalenders kloppen niet en dus is die startdatum van 1575 voor Christus absoluut onbetrouwbaar.
Toen hebben ze het nog niet opgegeven. Ze kwamen met een nieuw jaartal: 1975. Dat is natuurlijk ook niet uit de lucht komen vallen. Bij de berekening daarvan gaat men weer uit van de bekende 6000 jaar, te beginnen bij de scheppingsdatum, die de Jehovah’s Getuigen stellen op 4026 v.Chr. Trek 1975 af van 6000 en je krijgt het scheppingsjaar van 4026.3 1975 wordt zo het nieuwe jaar van de grote verwachting. In 1974 werd er in de Utrechtse Jaarbeurs een grote bijeenkomst van de Jehovah’s getuigen gehouden, waarin op suggestieve wijze verwezen wordt naar een belangrijk gebeuren in de week van 8 september 1975 met de oproep iedereen uit te nodigen, huizen te verkopen en zich te ontdoen van bezittingen.4
Dat is dus ook weer een teleurstelling geworden, maar toch hadden ze ook nog op een andere manier vastgesteld dat het jaar 1914 toch wel goed was, omdat dit jaar ten hoogste 70 jaar van beproevingen inluidde vóór de definitieve tussenkomst van God. Ze namen daarbij aan, dat de Bijbelse generatie 70 jaar telt en hun opvatting was dat de ‘generatie’ van Matteüs 24 verwijst naar degenen die oud genoeg waren om de veranderingen die in 1914 plaatsvonden te begrijpen – zij die ongeveer 10 jaar oud waren. Op deze manier eindigen hun zeventig jaren tegen 1975.5 Maar toen is er ook niets gebeurd.

De ‘generatie-theorie’
Deze theorie gaat uit van de uitspraak van Jezus in Matteüs 24:34, ‘dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt.’ Dit is zo in de NBG-vertaling, maar in de NBV is het woord ‘geslacht’ gewijzigd in ‘generatie’, welk woord ook in de Engelse Bijbelvertalingen voorkomt. Nu is het probleem dat niemand weet hoe lang een generatie duurt. Ik kwam in de Bijbelcommentaren tegen: 30 jaar; 40 jaar; 51,4 jaar; ergens tussen 60 en 80 jaar; 70 à 80 jaar; driemaal 20 en 10 jaar, dus 70 jaar; 100 jaar.
Hall Lindsay, de bekende schrijver van het even bekende boek ‘De planeet die aarde heette’, is met de generatiegedachte de fout ingegaan toen hij een generatie stelde op 40 jaar en de datum van de stichting van de staat Israël in 1848 als uitgangspunt nam. Logischerwijs moest hij dus uitkomen bij 1988 en zijn standpunt werd prompt door velen overgenomen. Helaas gebeurde er in 1988 niets. In een volgende uitgave stelt hij echter: “Ik weet niet hoe lang een Bijbelse generatie is. Misschien ergens tussen 60 en 80 jaar. De staat Israël werd gesticht in 1948. Er zijn veel wereldleiders die wijzen naar de 80’er jaren als de tijd van belangrijke gebeurtenissen. Misschien zal het dan zijn. Maar ik voel me er zeker van dat het zal plaatsvinden vóór het jaar 2000.”6 Ook die zekerheid viel weg. Het is duidelijk dat de ‘generatie-theorie’ niet is te gebruiken om aan de hand daarvan data te berekenen.

De ‘Grote Piramide-theorie’
Deze is bijna in de vergetelheid geraakt, maar voor de Tweede Wereldoorlog was dit net zo’n soort hype als de Maya-voorspelling. In 1935 verscheen in Nederland het boek ‘De Steenen Spreken’ van C.F.Ph.D. van der Vecht, oud-majoor van het KNIL. Het is een dik boek met vele tekeningen, diagrammen en wiskundige berekeningen, waarin wordt betoogd dat de Grote Piramide van Gizeh en Egypte geheime boodschappen bevat over de toekomst van de wereld. Daarbij wordt aan de hand van nogal vage gegevens uit buiten-Bijbelse bronnen verondersteld dat die Piramide wellicht nog voor de zondvloed is ontwerpen en gebouwd door Noach en zijn familie. Zo wordt er een verband met de Bijbel verondersteld dat uiteindelijk onhoudbaar is gebleken. Aan de hand van de maten van de Grote Piramide, die de aandacht van wiskundigen trokken, werden ingewikkelde berekeningen gemaakt en er werd ook een tijdkalender aan verbonden. En daar ging het mis. Want de tabel die daarvoor in het boek is opgenomen (tussen blz. 376 en 377) vermeldt de ‘Ineenstorting der materialistische wereldstructuur’ tussen 15-16 september 1936 en 19-20 augustus 1953. Daarop volgt ‘De voorbereiding der nieuwe wereldorde’ die eindigt op 17 september 2001. Ik weet nog dat, toen ik nog jong was, er een zekere verwachting was van het einde van de wereld in 1953. Er gebeurde, zoals te verwachten was, niets. Daarna volgde een grote stilte. Ook het jaar 2001 is voorbijgegaan zonder dat iemand alarm riep. De ‘Grote Piramide-theorie’ is ter ziele.

Conclusie
Misschien moeten we terug naar de Bijbeluitleg van de tijd toen het nog niet allemaal zo gecompliceerd was. Dus gewoon een dag een dag laten en een week een week, en een maand een maand. De 1260 dagen zijn dan letterlijk 1260 dagen en geen jaren, de 42 maanden zijn echt maanden van 30 dagen en geen maanden van 30 jaren. Dan hoeven we die ook geen plaats te geven ergens in de afgelopen 2000 jaar van de menselijke geschiedenis, maar gaan die pas een rol spelen in het punt van de tijd waarin de Bijbels voorspelde gebeurtenissen inderdaad gaan plaatsvinden. Nog eenvoudiger is gewoon te luisteren naar de waarschuwing van Jezus dat niemand het kan weten, maar dat we wel moeten luisteren naar de ‘tekenen der tijden’. Dat maakt dat we altijd waakzaam zullen voor iets dat elk moment kan gebeuren: de komst van Christus op de wolken en de opname van de gemeente.
Maar: mensen zijn hardleers en dat blijkt uit het volgende artikel dat gaat over 21 december 2012, de zogenaamde Maya-voorspelling.

J.W. (Wim) Embregts

1 Aren van Waarde: ‘Misbruik van Bijbelgetallen’, in Profetisch Perspectief, febr./maart 2000)
2 E.G. Hoekstra: ‘Het einde der tijden’, p.96
3 Jansma en Hak: ‘Maar nog is het einde niet’, p.144 en Russell Chandler: ‘Doomsday’, p.97
4 John R. Stone: ‘Expecting Armageddon’, p.194
5 Alan Rogerson: ‘Miljoenen, die nu leven, zullen nimmer sterven’, p.120, incl. eindnoot 15
6 Boekbespreking in ‘Christianity Today’ van 15 april 1977