Qáyits

Gieneke van Veen-Vrolijk • 89 - 2013 • Uitgave: 16
Zomertijd en zomervruchten

Opnieuw mocht de zomer aanbreken. Een tijd waarnaar in de donkere, koude en soms zo lange winter verlangend wordt uitgekeken. Gelegenheid om stil te staan bij het begrip ‘zomer’ in de Hebreeuwse Bijbel. Hoe wordt deze periode aangeduid en waarop wordt dan vooral gedoeld? Het algemeen voorkomende woord ter aanduiding van de ‘zomer’ is ‘qáyits’ (uitspraak: kájits); deze term komt in totaal 20 maal voor. Wanneer we de Hebreeuwse Bijbeltekst nader bezien, ontdekken we dat het woord ‘qáyits’ niet alleen ‘zomer’ aanduidt, maar ook ‘zomervrucht/en’; bovendien kan het begrip ‘qáyits’ duiden op ‘de zomer doorbrengen’.

‘Qáyits’/zomer als seizoen van het jaar
Het woord ‘qáyits’ komt voor als zelfstandig naamwoord samen met het woord voor ‘winter’, ter aanduiding van de seizoenen van het jaar, zoals deze door de Here God zijn geschapen en waarvan de psalmist zingt: “U hebt alle grenzen van de aarde vastgesteld. Zomer en winter, U hebt ze geformeerd” (Psalm 74:17). Daarom beloofde God, na de oordeelsvoltrekking van de zondvloed vanwege de zonde van de mensheid (Genesis 6:5,11-13) dat Hij – de Schepper van de seizoenen – de aarde niet meer zou vervloeken vanwege de mens. Nadat de Here de aangename geur van Noachs offer had geroken beloofde Hij: “Voortaan, al de dagen van de aarde, zullen maaitijd en oogsttijd, koude en hitte, ‘qáyits’/zomer en winter, dag en nacht niet ophouden” (Genesis 8:21-22). We zien dat in deze Goddelijke belofte het begrip ‘qáyits’/zomer paarsgewijze met de ‘winter’ wordt genoemd en in verband staat met zowel de typische activiteiten als de klimatologische eigenschappen behorend bij dit seizoen.
In een geheel ander verband spreekt de profeet Zacharia over genoemde seizoenen. In een profetisch vergezicht spreekt hij over Jeruzalems toekomst wanneer én geen ‘dag en geen nacht’ meer zal zijn én “er levend water vanuit Jeruzalem zal stromen… in de ‘qáyits’/zomer en in de winter zal het plaatsvinden” (Zacharia 14:7-8).
In de Hebreeuwse Bijbel spreekt ‘qáyits’/zomer ook over grote hitte en droogte. Dit komt tot uitdrukking in de wijsheidstekst die het begrip ‘qáyits’/zomer metaforisch gebruikt en met dit beeld stelt dat eer niet bij een dwaas hoort: “Evenmin als de sneeuw in de ‘qáyits’/zomer en als de regen tijdens de oogst, past eer bij een dwaas” (Spreuken 26:1).
‘Qáyits’/zomer als periode van sterke hitte komt ook naar voren in Davids boetepsalm waarin hij belijdt hoe hij wegkwijnde onder de druk van Gods hand, voordat hij aan de Here God zijn zonden had beleden: “Terwijl ik zweeg… veranderde mijn levensvocht in droogten van ‘qáyits’/zomer…” (Psalm 32:3-4). In deze teksten is ‘qáyits’/zomer beeld van de moeiten van extreme hitte die meestal grote droogte tot gevolg heeft.

Zomervruchten en oogst
Het woord ‘qáyits’/zomer komt regelmatig voor als woordpaar met het woord voor ‘oogst’.1 Vooral het Bijbelboek Spreuken verbindt ‘qáyits’/zomer met de oogst. Zo roept de wijsheidsleraar met name de luiaard op om eens goed te letten op de (n)ijverige mier en van de grote werkzaamheid van dit kleine diertje te leren: “Ga naar de mier, luiaard, zie zijn wegen en word wijs… hij bereidt zijn voedsel in de ‘qáyits’/zomer, hij verzamelt zijn eten in de oogst(tijd)” (Spreuken 6:6-8). Dit ‘zomer - oogst’ beeld en parallellisme wordt herhaald in een wijsheidsles voor de zoon: “Wie in de ‘qáyits’/zomer verzamelt is een verstandige zoon, wie tijdens de oogst diep slaapt, is een zoon die beschaamd maakt” (Spreuken 10:5). Het beeld van de ijverige mier komt terug in de veelzeggende spreuk: “De mieren zijn een volk zonder kracht, maar in de ‘qáyits’/zomer bereiden zij hun voedsel” (Spreuken 30:25).
‘Qáyits’/zomer wordt in verband met ‘oogst’ of ‘zomervruchten’ ook genoemd door profeten. In een klacht over Moab zegt Jesaja: “over uw ‘qáyits’/zomervruchten en over uw oogst is de vreugderoep weggevallen” (16:9; vgl. 48:32).
In bepaalde teksten is het duidelijk dat het woord ‘qáyits’ niet op de zomer duidt, maar op de vruchten die de zomer biedt. Zo is dat het geval in de geschiedenis van David die tijdens zijn vlucht voor Absalom uit de hand van Ziba voedsel krijgt aangeboden: “…tweehonderd broden, honderd rozijnenkoeken, honderd ‘qáyits’/zomervruchten…” (2 Samuël 16:1-2). Bij het woord ‘qáyits’ moet men hier hoogstwaarschijnlijk denken aan heerlijke verse zomervruchten.
Wanneer Jeremia spreekt over het verzamelen van ‘qáyits’/zomervruchten, samen vermeld met wijn en olie, kan hierbij onder meer aan vijgen worden gedacht (Jeremia 40:10,12).

Wanneer we opnieuw een zomer mogen beleven, is dat een gave van de almachtige Schepper van hemel, aarde, dag, nacht en seizoenen. Hij is trouw aan Zijn belofte dat zomer en winter niet zullen ophouden, tot de voleinding…

“HERE, onze HERE, hoe machtig is uw Naam op de hele aarde!” (Psalm 8:2,10).

Dr. Gieneke van Veen - Vrolijk

1 Het gaat om het Hebreeuwse woord ‘qatsir’ (oogst/oogsttijd).