Verbondsprofeten en Messiaanse profeten

Gert van de Weerd • 85 - 2009 • Uitgave: 10
Het Oude Testament spreekt over twee soorten profeten van God: Schrijvende en niet-schrijvende profeten. Tussen die twee bestaan grote verschillen in bediening. De niet-schrijvende profeten van het Oude Testament, zoals Mozes, Samuël, Elia en Elisa, dienden het Sinaïtische Verbond. Zij hadden tot taak dat verbond te bewaken. We noemen ze: Verbondsprofeten.
De schrijvende Profeten (zoals Amos, Hosea, Jesaja en Jeremia) hadden geen band met het Sinaïtische verbond. Dat was een gepasseerd station. Zij spraken van oordeel en vestigden de blik op de komst van de Messias en de stichting van het Messiaanse Rijk. Heel hun profetie, ook over het toen en nu van die tijd, is daaraan ondergeschikt. We noemen ze: Messiaanse profeten.
In het Nieuwe Testament is alle profetie Messiaans. Zowel de schrijvende als de niet-schrijvende profeten zijn Messiaanse profeten.

Theocratie of Godsrijk
In het tijdperk van de goddelijke natie stonden de profeten in dienst van het volk Israël. Zij richtten zich primair tot de leiders of de koningen en gaven hen te kennen wat God wilde. Die vormden de uitvoerende arm van God. Zij waren Zijn stadhouders op aarde.
Het volk Israël werd door God als een eenheid behandeld. In de zegeningen deelden zowel gelovigen als ongelovigen. Echter, ook de straffen die het volk opgelegd kreeg, troffen gewoonlijk het gehele volk. Dus zowel de zondaars die het onheil veroorzaakt hadden, als degenen die God naar behoren hadden gediend.
Het ambt van de verbondsprofeten was gefundeerd op het Sinaïtische verbond. Dat was een tweezijdige verbintenis; tussen God en Israël. God bood het verbond aan en het volk Israël aanvaardde het: ‘Mozes ging terug, riep de oudsten van het volk bijeen en deelde hun alles mee wat de HEER hem had opgedragen. En het hele volk antwoordde als uit één mond: ‘We zullen alles doen wat de HEER heeft gezegd’’ (Ex. 19:7-8 NBV).

In het Sinaïtische verbond zijn plichten en rechten opgenomen. De plichten bestonden uit het houden van Gods wetten en het afzweren van vreemde goden. Daarnaast diende Israël de tabernakel- en later de tempeldienst te onderhouden (Ex. 25-30) en het toegewezen land volgens Gods richtlijnen te besturen (Lev. 25).

Het verbond gold volk en land!
Het Sinaïtisch verbond gold niet alleen het volk Israël, maar ook het land Kanaän dat Gods eigendom werd. Niemand kan op dat land eigendomsrecht doen gelden dan God alleen en Hij heeft het aan Israël toegezegd.
De band tussen Israël en het land Kanaän schiep de relatie landeigenaar - pachters (Matt. 13:1-9, 20:1-16 en 21:33-41). God zorgde ervoor dat het land gezegend werd. Hij was machtiger dan enige vijand en garandeerde voorspoed. Israël had dus niets te vrezen…, mits men God gehoorzaamde en Hem trouw diende. De heilige landeigenaar liet de natie besturen door een raad van oudsten, richters en profeten. Later kwamen daar de koningen bij.

Bewakers van het Godsrijk
De Verbondsprofeten waren de bewakers van het Godsrijk. Zij zagen toe op de handhaving van Gods wetten en spraken woorden van God. Die dienden ter correctie, ten oordeel, ter vermaning en als troost. De profeten zalfden koningen op Gods bevel; ‘Hierbij zalft de HEER u tot vorst over het volk dat hem toebehoort’ (1Sam. 10:1, NBV, zie ook 1Sam. 16:13 en 2Kon. 9:3).
Gods profeten namen nooit een blad voor de mond. Zelfs voorzegden zij de dood van sommige koningen (2Kon. 1:16). Ze werden daarom vaak vervolgd (Matt. 23:37).

Profeten voor het hier en nu van die tijd
Uit voorgaande opsomming komt een beeld naar voren van een profetisch ambt, dat zich vooral met het hier en nu van die tijd bezig hield. De verbondsprofeten vormden zo de verbinding tussen God en de gezaghebbers, die in Zijn naam over Israël waren aangesteld. Zo corrigeerde God, door Zijn profeten, de stamhoofden en richters van Israël.
Na het tijdperk van de richters ging het uitvoerende leiderschap in Israël over op de koningen, waarvan koning Saul de eerste was (1Sam. 8, 9 en 10). De functie van de Verbondsprofeten bleef echter dezelfde. Soms was zelfs sprake van een dubbelfunctie. Mozes en Samuël waren zowel richter als profeet. En David, de man naar Gods hart, was profeet en koning.

Messiaanse profeten
De profeet Amos is de oudste van de Messiaanse profeten in het Oude Testament. Geen van de profeten voor hem, zoals Samuël, Nathan, Elia en Elisa, schreven een boek om hun profetieën vast te leggen. Anderen schreven over hen. Dat waren kroniekschrijvers en zij schreven boeken zoals 1 en 2 Samuël, 1 en 2 Koningen, 1 en 2 Kronieken, Ezra en Nehemia.
De kroniekschrijvers deden, naast een stuk geschiedschrijving, verslag van het wel en wee van Israël (later Israël en Juda geheten). Daarbij was de aandacht gewoonlijk op de koningen of de leiders van het volk gericht. De kroniekschrijvers beschreven ook de hoogtepunten van het optreden van belangrijke profeten. Dat waren gewoonlijk verbondsprofeten en hun bediening was gericht op het heden. De toekomst van het volk Israël speelde daarin nauwelijks enige rol.

Spreekbuis van God
De profeten vóór Amos waren dus de spreekbuis in het hier en nu van die tijd. Zij stelden misstanden aan de kaak, spraken recht en bewaakten het geloof in Israël. In hun bediening stond het Sinaïtische verbond, tussen God en Zijn volk, nooit op de tocht. Dat was een basisgegeven. Geen Israëliet dacht dat er ooit een einde aan dat verbond kon komen. Dat kon echter wel en Amos was de eerste die de verschrikkelijke boodschap moest brengen.

Een nieuwe profetische bediening
Met Amos ontstond een nieuw soort profeet. Weliswaar sprak ook hij nog wel over het hier en nu van die tijd. Echter, dat had geen merkbare invloed op de maatschappij. Er volgde namelijk geen veranderingen ten goede, zoals onder de oude profeten meestal wel het geval was.
Evenals bijvoorbeeld Elia stelt ook Amos grote misstanden aan de kaak, maar dat blijkt slechts ter illustratie te dienen voor de kern van zijn betoog. Die betreft niet het hier en nu van die tijd. In de grond van de zaak spreekt Amos eschatologisch; over de dingen die komen gaan! Dat betreft de korte én de lange termijn. En de boodschap is snoeihard. Met Amos zond God namelijk een profeet die de ondergang van Israël voorzegt. Het blijft echter niet bij oordeelsprofetie alleen. De Messiaanse profeten blikken ook vooruit naar een tijd waarin het heilige Godsrijk alsnog gevestigd zal worden. In die traditie staan alle schrijvende profeten; zowel de vier grote (Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël) als de twaalf kleine profeten (Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia en Maleachi); maar ook Jezus (Openbaring).

Israël en Juda gaan verschillende wegen
Alle profeten brachten in feite dezelfde boodschap. Wel voegde ieder details toe betreffende de weg naar het heil die Gods volk af moet leggen. Daarin verschilt de weg die Israël (de tien stammen) moet gaan (waar bijvoorbeeld Hosea over spreekt) van die van Juda (de twee stammen, waar onder andere Jesaja, Jeremia en Micha over schrijven).
Ook spreken de Messiaanse profeten over het toekomstige leven in het Messiaanse rijk (bijvoorbeeld Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Zacharia), maar ook over belangrijke gebeurtenissen op de weg naar het heil (Daniël).

Gert A. van de Weerd

Uit: God bepaalt de tijd; uitgave Zoeklicht.