Wake Up! (3) - Jubeljaren op Gods Kalender

Arno Lamm & Emile Vanbeckevoort • 90 - 2014 • Uitgave: 6
In de vorige uitgave werd uitvoerig ingegaan op de uitspraak door Petrus en de Psalmist dat bij God één dag is als duizend jaar en duizend jaar als één dag. We begrepen dat we die uitspraak letterlijk kunnen nemen. Te meer omdat blijkt dat ook andere tijdslijnen deze gedachte verder ondersteunen.

120 Jubeljaren als Gods tijdsindeling
In Genesis zegt God dat de dagen van een mens ‘voortaan 120 jaren zullen zijn’

(Genesis 6:3), althans dat staat zo beschreven in onze moderne vertalingen. Toch zien we dat in de tijdperken daarna de mensen niet per se door deze leeftijd begrensd werden. De Hebreeuwse grondtekst leert ons dat God hier zegt dat Hij de mensheid niet zal oordelen voordat 120 verdelingen van tijd voorbij zijn gegaan.

In het Westen zijn wij niet zo vertrouwd met het Bijbelse idee dat God de tijd in cycli meet. Voor ons verloopt tijd vooral in een rechte lijn. Maar bij God werkt dit anders: een dag is de rotatie van de aarde, een jaar is een cyclus van de baan van de aarde rond de zon en de maancyclus begint elke maand opnieuw. Een sabbatsjaar sluit een periode van zeven jaar af en een jubeljaar is een jaar waarin de cyclus van 7 x 7 jaren wordt afgesloten. Telkens begint de telling weer opnieuw, tot aan de laatste cyclus. Dat is een belangrijk gegeven omdat bij God verzoening en vernieuwing ook door deze cycli tot uiting komen.
De gedachte van geleerden is dat in Genesis met ‘verdelingen van tijd’ dan ook jubeljaren worden bedoeld. Deze 120 jubeljaren komen overigens weer overeen met de 6000 jaren. De wereldtijd tot aan het moment dat God Zijn oordeel zou starten zou daarmee begrensd zijn tot 120 jubeljaren (Genesis 6:3).

Mozes en de Thora
Binnen die Jubeljaarcycli zijn weer kleinere cycli te onderscheiden waarlangs God de tijd indeelde. Tussen de schepping en Abraham verliepen 40 jubeljaren (2000 jaar), waarna ook weer 40 Jubeljaren verstreken tot aan Golgotha. Daarna zijn inmiddels weer bijna 40 Jubeljaren voorbij gegaan. Dezelfde indeling zien we in het leven van Mozes: Mozes leefde eerst 40 jaar in Egypte, waarna hij als vluchteling 40 jaar in Midjan woonde. De daarop volgende 40 jaar leidde Mozes de Israëlieten vanuit Egypte naar het Beloofde Land. Vanaf het moment dat God de Thora aan Mozes gaf duurde het nog 40 jaar voor zij het Beloofde Land mochten ingaan.
De Thora werd gegeven op Sivan 6, een dag die voortaan het Wekenfeest (wij spreken van het Pinksterfeest) zou heten. De uitstorting van de Heilige Geest geschiedde niet toevallig op exact diezelfde kalenderdag, maar dan wel ruim 1500 jaar later. Vanaf die Pinksterdag zal het naar analogie met wat voorafgaat dus ongeveer 40 jubeljaren duren voordat de gelovigen hun ‘Beloofde Land’ van het Vrederijk zullen ingaan!

Vaste tijden
Uit het ‘Boek der Jubileeën’

(Joodse hervertelling van Genesis en Exodus, ook wel Klein-Genesis genoemd) leren we meer over de indeling van de vroege geschiedenis in jubeljaren. Chronologisch gezien zou, vanaf de schepping bekeken, de bevrijding van de Hebreeërs uit Egypte in de 50e Jubeljaarcyclus vallen. Het decreet waarin de Joden werd toegestaan uit de ballingschap terug te keren naar hun land viel in de 70e jubeljaarcyclus, aldus het boek ‘Jubileeën’.
Al deze tijdslijnen en tijdvakken leren ons dat God Zijn Kalender mathematisch precies heeft ingedeeld. Hij heeft vaste tijden gesteld voor de geschiedenis en van veel patronen hebben wij ook vandaag nog geen weet. God voorzegde via de profeet Daniel (7:25) dat de tegenstander steeds zal proberen om de tijden te veranderen. De pogingen van de tegenstander om Gods zandloper stop te zetten of te manipuleren zijn dus niet toevallig. Evenmin zijn pogingen om Gods volk in de Tweede Wereldoorlog uit te roeien. Maar Gods Tijden zijn Gods Vaste – onveranderbare – Tijden!

Arno Lamm en Emile-Andre Vanbeckevoort