Vragen - jrg. 87-04

ds. Theo Niemeijer • 87 - 2011 • Uitgave: 4
Vragen

Zegt de Bijbel iets over de opstanding uit de dood van de Oudtestamentische gelovigen (de gelovigen uit het oude verbond)? (J. J. te C.)

Antwoord:
In 1 Korintiërs 15:23 wordt over de opstanding gesproken: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij Zijn komst. Het gaat hier om de komst van Christus voor Zijn gemeente, waarbij alle in Christus gestorvenen op zullen staan. Hierover lezen we ook in 1 Tessalonicenzen 4:16 ‘Want de Here Zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan.’
In beide Schriftgedeelten gaat het over de opstanding uit de doden (letterlijk: ‘van tussen uit de doden’) die vóór de grote verdrukking plaats zal vinden. Na de grote verdrukking, bij de zichtbare wederkomst van de Here Jezus op aarde, zal de opstanding van de martelaren uit de grote verdrukking plaatsvinden. We lezen hier dat alleen zij levend werden om samen met de verheerlijkte gemeente, die dus op een eerder tijdstip (vóór de grote verdrukking) uit de doden opgestaan is, tijdens het Messiaanse vrederijk met Christus te regeren (Openbaring 20:4-5).
Hierna lezen we dat de overige doden pas na het duizendjarig vrederijk zullen opstaan om daarna voor de grote witte oordeels troon te verschijnen. Het lijkt me ondenkbaar dat alle Oudtestamentische gelovigen dit vrederijk niet mee zullen maken. Juist zij keken naar deze periode uit! Zo lezen we over Abraham, dat hij de stad met de fundamenten verwachtte, dat doelt op het hemelse Jeruzalem dat aan het begin van het vrederijk vanuit de hemel zal nederdalen. Het ligt dan ook voor de hand dat ook alle Oudtestamentische gelovigen, samen met de gemeente, uit de doden zullen opstaan om dan ook verheerlijkt bij Christus te zijn.


In Zacharia 13:8 staat dat in het gehele land twee derden uitgeroeid zullen worden en dat Hij het derde deel in het vuur zal louteren. Wordt met 'het gehele land' nu alleen Israël bedoeld, of moeten we hierin de gehele wereld zien? En wat wordt er bedoeld met de vrouw die de woestijn in vlucht en daar twaalfhonderd zestig dagen door God onderhouden zal worden? (Openbaring 12:6) (G. K. te E.)

Antwoord:
In Zacharia 13 gaat het over Gods plan met Zijn verbondsvolk Israël. We lezen in vers 7 dat de Herder geslagen wordt en de kudde verstrooid zal worden. Deze profetie ging in vervulling toen de Here Jezus door Zijn volk verworpen en gekruisigd werd, waarop kort daarna de stad Jeruzalem verwoest werd en de Joden wereldwijd verstrooid werden (zie Matteüs 26:31).
Het Joodse volk heeft in deze verstrooiing vreselijk moeten lijden, waarbij velen omgekomen zijn. Alleen al in de Tweede Wereldoorlog kwam tweederde van alle Europese Joden om het leven. Door alle eeuwen heen zal zeker tweederde van alle Joden uitgeroeid zijn en nog maar een derde deel overgebleven zijn. Paulus schrijft in Romeinen 11:5 over dit overblijfsel, waarmee de Here een geweldig plan heeft met betrekking op de eindtijd. We weten allemaal wel dat het huidige overblijfsel van het Joodse volk voor het grootste gedeelte niet gelovig is. Velen van hen geloven niet (meer) in het bestaan van God, laat staan in de Here Jezus. Natuurlijk is het bemoedigend te zien dat de beweging onder Messiasbelijdende Joden groeiende is, maar dit neemt niet weg dat we over het algemeen nog steeds te maken hebben met een volk in ongeloof.
Met dit overblijfsel dat de vreselijke vervolgingen tijdens de diaspora overleefd heeft, zal de Here in de eindtijd tot Zijn doel komen. Uiteindelijk zal er een volk overblijven dat volkomen de Here toegewijd zal zijn en tot zegen voor de gehele wereld zal worden. Maar voor het zover is, zal dit overblijfsel eerst door het vuur gelouterd moeten worden, net zoals Zacharia 13:9 het zegt: ‘Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De Here is mijn God.’ Tijdens de grote verdrukking zal dit derde deel in het louteringsvuur gebracht worden, waarop ze uiteindelijk de naam van de Here aan zullen roepen en Hij hen zal antwoorden. Net als bij Elia op de berg Karmel zal het volk dan weer opnieuw uitroepen: De Here die is God: “Eli Jahweh.”
Over deze periode lezen we ook in Maleachi 3:1-5, waar geschreven wordt over de reiniging van de zonen van Levi en met hen het gehele overblijfsel van het Joodse volk: ‘Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers… Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen.’
Ook in Ezechiël 20:33-38 lezen we hoe de Here het overblijfsel vanuit de diaspora terugbrengt naar het land Israël, maar eerst met hen in het gericht treedt om hen vervolgens onder de herdersstaf te doen doorgaan en hen zo terug te brengen in de band van het verbond. De weerspannigen zullen uit het overblijfsel geschift worden, waarna Hij hen als herder naar hun thuisland zal leiden.
Aan het einde van de grote verdrukking zal het Joodse volk naar de woestijn vluchten, waar het twaalfhonderd zestig dagen onderhouden zal worden (Openbaring 12:6). Zal dan de profetie uit Hosea 2:13 en 14 in vervulling gaan: ‘Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart… en het dal Achor maken tot een deur der hoop’? Daar in de woestijn zal het overblijfsel van het Joodse volk haar ‘privé’-ontmoeting hebben met zijn Messias. Hij zal hen uiteindelijk het land in leiden en niemand zal dan stand kunnen houden. Het volk zal misschien weer verzorgd worden door het manna uit de hemel en het water uit de rots, om dan uiteindelijk achter de grote Jozua voor altijd hun land in bezit te nemen.

ds. Theo Niemeijer