Vragen - jrg. 90-22 - David en het Messiaanse rijk

ds. Theo Niemeijer • 90 - 2014 • Uitgave: 22
In 1 Kronieken 21:28 lezen we dat David aan de Here offert. Offers mochten toch alleen door de Levieten gebracht worden? (H.G. te R.)

Antwoord:
Over dezelfde gebeurtenis lezen we ook in 2 Samuël 24, waar we kunnen lezen dat de profeet Gad, ‘de ziener van David’ (vers 11) aan David de opdracht gaf om voor de Here een altaar te bouwen (vers 18). Hij handelde dus in opdracht van de Here Zelf.
Ook bij het binnenhalen van de ark in Jeruzalem lezen we dat David na elke zes schreden van de mannen die de ark droegen, een rund en een gemest kalf offerde. De vraag is of David zelf deze dieren slachtte en offerde, of dat er priesters waren die in opdracht van David deze offers brachten. Ik denk dat het laatste het meest voor de hand ligt.
Daarbij moeten we niet uit het oog verliezen dat de historische koning David een voorbeeld is van de ‘grote koning David’ die binnenkort zal wederkomen om alle dingen te herstellen. De Here Jezus is de vervulling van het koningschap van David, Hij is de Messias die Zijn volk zal redden. Als Messias is Hij de koning, maar ook de profeet en priester. De historische David vervulde in zijn tijd het koningschap, maar hij was ook profeet (denk aan al de Psalmen die hij geschreven heeft en in Gods Woord zijn opgenomen), maar ook aan zijn priesterlijke dienst die hij in dit offeren vervulde. Zo zien we dat de historische David in zijn tijd een beeld was van de Messias die zal komen en Gods koninkrijk op aarde zal oprichten.

De berg des Heren
Precies die plek waar het in 1 Kronieken 21 om gaat, zal in dit messiaanse vrederijk een centrale rol spelen. In de voorafgaande geschiedenis lezen we over de volkstelling, een soort krachtmeting met ander volkeren, die David in zijn koninkrijk doorvoerde. Deze volkstelling was tegen de wil van God in, waarop de profeet Gad bij David Gods oordeel hierover aankondigde. David mocht uit drie straffen kiezen: drie jaar hongersnood, drie maanden vluchten voor zijn tegenstanders, of drie dagen de pest. David koos om in de handen van de Here te vallen en daarmee voor drie dagen de pest, oftewel het ‘zwaard des Heren’.
Er brak een vreselijk plaag onder het volk uit, waarbij zeventigduizend man getroffen werden! In 1 Kronieken 21:15 lezen we dat de plaag ophield toen de verderfengel in Jeruzalem kwam en op de dorsvloer van de Jebusiet Ornan stond. Op dat moment klonk het van de hemel: “Het is genoeg!” Hierop krijgt David de opdracht om precies op deze plek een altaar te bouwen en daarmee de plek te markeren van de toekomstige tempel die zijn zoon Salomo later zou bouwen.
Achteraf bleek dit dezelfde plek te zijn waar Abraham zijn zoon Isaäk geofferd heeft en waarvan de Here gezegd heeft: ‘Op de berg des Heren zal erin voorzien worden’ (Genesis 22:14).
Precies op de plek waar nu de rotskoepel staat, is de plek waar Abraham zijn zoon (bijna) geofferd heeft en waar de straf voor het volk Israël ophield en David een altaar bouwde. Het is de plek waar eens de prachtige tempel van Salomo gestaan heeft, met het Heilige der Heilige precies op de punt van deze rots.
Bij de wederkomst van de Here Jezus op aarde zal op dezelfde plek opnieuw een tempel gebouwd worden die nog vele malen groter en heerlijker zal zijn dan de tempel van Salomo. Wanneer u de maten van deze tempel in Ezechiël 40-42 opzoekt, zult u begrijpen dat deze tempel niet op het huidige tempelplein zal passen. We zien dan ook in Zacharia 14:2-5 dat er bij Zijn wederkomst een grote aardbeving zal zijn, waardoor de geologische gesteldheid in en rond Jeruzalem totaal zal veranderen en Jeruzalem op een open vlakte komt te liggen, voor vele volkeren bereikbaar. In dit verband wordt in Zacharia 14:10 het gehele land vergeleken met de vlakte van Geba tot Rimmon, maar wel verhoogd. Het gaat hier om een verhoogde vlakte, waar volop ruimte is voor de grote en heerlijke tempel in het Vrederijk, met daaromheen genoeg plaats voor de velen volkeren die jaarlijks op zullen trekken om in Jeruzalem te gaan aanbidden.


De laatste tijd kom je steeds meer christenen tegen die het Loofhuttenfeest vieren. Hoe denkt u daarover? (W. H. te M.)

Antwoord:
De mannen het volk Israël hadden de opdracht om drie keer per jaar voor Gods aangezicht te verschijnen. Dit gebeurde tijdens de drie belangrijkste Joodse feesten: Pascha, Pinksteren en Loofhutten. In deze feesten zien we Gods heilsplan symbolisch voorgesteld:
Pascha (met daaraan verbonden het feest van de ongezuurde broden en het feest van de eerstelinggarf) werd vervuld toen de Here Jezus als het Lam van God aan het kruis stierf, waardoor al onze zonden weggenomen werden (feest van de ongezuurde broden), met daaropvolgend de opstanding van de Here Jezus op de dag na de Sabbat (de Eerstelinggarf).
Over de vervulling van het Pinksterfeest kunnen we lezen in Handelingen 2, waar de Heilige Geest uitgestort werd.
Het Loofhuttenfeest zal bij de wederkomst van de Here Jezus vervuld worden en is daarom niet opgenomen in de christelijke agenda. Bij het Loofhuttenfeest dacht men aan de tocht door de woestijn naar het beloofde land.
Vooral het water en licht speelde hierin een belangrijke rol. Vanuit het badwater Siloam werden kruiken water naar de vijftien treden van de voorhof van de tempel gebracht en terwijl de priesters op deze vijftien treden stonden werden de vijftien ‘bedevaartpsalmen’ (Psalm 120-134) gezongen en het water over deze treden uitgegoten. Hierbij dacht men aan de rots die in de woestijn geslagen werd en waaruit het volk kon drinken. Zo zei Jezus tijdens dit feest: ‘Wie dorst heeft, hij kome tot Mij’ (Johannes 7:37). In 1 Korintiërs 10:4 kunnen we namelijk lezen dat deze rots Christus Zelf was!
Bij de vervulling van het Loofhuttenfeest zien we ook weer het levend water vanuit Jeruzalem stromen en dan met name vanuit de troon van het Lam (Zacharia 14:8 en Openbaring 22:1). Verder werden tijdens het Loofhuttenfeest twee grote kandelaars op het tempelplein geplaatst van wel vijfentwintig meter hoog! Midden in de grote schalen, aan de top van deze kandelaars, was een pit gemaakt van de versleten priesterklederen. Het licht dat deze kandelaars verspreidden was van verre te zien en was een herinnering hoe de Here 's nachts met een vuurkolom voor het volk uitging om het volk op de weg te verlichten. Ook werden er tijdens dit feest regelmatig fakkeloptochten gehouden die hier ook aan herinnerden. Na het feest, toen de kandelaren weer opgeborgen werden, zei de Here Jezus: ‘Ik ben het licht der wereld, wie Mij volgt zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben’ (Johannes 8:12).

Grote feestvreugde
Op de zevende dag van het Loofhuttenfeest werd de zogenaamde ‘Hosannadag’ gevierd. Met manshoge wilgen- en palmtakken werd gezwaaid terwijl de priesters en vele volgelingen in optocht het grote Hallel (Psalm 113-118) zongen, waarop het volk in beurtzang antwoordde met ‘halleluja’. Vooral als Psalm 118:25, ‘Och Here, geeft toch heil’ (de vertaling van Hosanna), gezongen werd was de feestvreugde groot. Ditzelfde maakte de Here Jezus bij Zijn intocht in Jeruzalem mee, waarbij Hij uiteindelijk werd verworpen. Maar bij Zijn wederkomst zal deze gebeurtenis herhaald worden en zal het Hosanna vervuld worden.
Het feest stond ook in het teken van aan de terugkeer van de ballingschap uit Babel. Uiteindelijk zal het volk Israël terugdenken aan zijn tocht vanuit alle landen van de wereld naar het eigen land Israël. Het is dus het feest van de ‘aankomst in hun eigen land’.
Verder stond het Loofhuttenfeest in het teken van de voleinding van de oogst. De totale oogst was binnengehaald, waarop het volk grootschalig feestvierde. Zo zal ook bij de wederkomst van Christus de totale oogst binnengehaald worden. Josephus, de Joodse geschiedschrijver, schrijft over dit feest als een zeer uitbundig feest, waarbij de omliggende volkeren van verre afstand de feestvreugde konden horen. Hij schrijft in zijn boek: “Wanneer je het Loofhuttenfeest niet hebt meegemaakt, dan weet je niet wat vreugde is.”
De eerste twee feesten (Paasfeest en Pinksteren) staan op de christelijk agenda, maar het Loofhuttenfeest niet. Waarom? Omdat het Loofhuttenfeest nog op zijn vervulling wacht. Pas na Zijn wederkomst zullen de volkeren opgeroepen worden dit feest mee te vieren (Zacharia 14:16), maar nu nog niet. We moeten dus geduld hebben. Het Loofhuttenfeest wordt door Johannes, die bij de eerste eeuwwisseling aan de gemeente van de Here Jezus zijn evangelie schreef, het ‘Feest der Joden’ genoemd (Johannes 7:2). Laten we dus met respect hiermee omgaan en er geen christelijk of Bijbels feest van maken! De kerk heeft Israël al zoveel inzettingen en beloften ontnomen!

Theo Niemeijer