Lofprijzing en aanbidding in de gemeente (1)

ds. Yme Horjus • 88 - 2012 • Uitgave: 22
‘Looft de Heer, want Hij is goed...’

De lofprijzing heeft een grotere plaats gekregen in de diensten binnen de evangelische wereld. Men spreekt dan wel over de ‘aanbiddingsdienst’. De bedoeling is dan de Here te laten tronen op de lofzangen van Zijn gemeente. Dat is een prachtige Oudtestamentische gedachte die verwoord is in Psalm 22:4. Ik wil u graag meenemen naar de Schrift om te ontdekken hoe de lofprijzing van Gods Naam plaatsvond. Veel van wat hier volgt is ontleend aan studie waarbij ik schatplichtig ben aan enkele andere Bijbelvorsers.

Geloofsantwoord
In de Schrift is geen overzichtelijke uiteenzetting te vinden van de lofprijzing. De lofprijzing en aanbidding vonden plaats als antwoord op het machtige werken van God in de schepping en de geschiedenis. Zo bezong Israël God als Schepper van hemel en aarde en als de Verlosser die het volk uitleidde uit de slavernij van Egypte en ook later zich steeds weer bewees als bevrijder in de nood.
Ook de gemeente van het Nieuwe Testament stemt in met de lofzang van Israël. Zij kan niet anders dan méézingen in het koor van Israël. De gemeente belijdt God als Schepper en Bevrijder. In Jezus heeft God Zijn liefde voor de wereld geopenbaard en wil in Hem mensen verlossen van de slavernij van dood en zonde.

De lof van God in het Oude Testament: het offer
De lof aan God werd primair gebracht in de vorm van een offer. We vinden de aanwijzingen voor het lofoffer in Leviticus 7:11-15. Het is God Zelf die Zijn volk onderwijst in de lofprijzing van Zijn Naam. Het hele boek Leviticus bevat allerlei bepalingen voor de omgang tussen God en Zijn volk. Zij maken duidelijk hoe de heilige God kan wonen onder Zijn volk ‘te midden van Israëls onreinheden’ (Leviticus 16:16).
Uit de voorschriften voor het lofoffer blijkt dat dit één van de drie vrede-offers is, zelfs het voornaamste vredeoffer. Verhelderend in dit verband is het onderscheid tussen het brandoffer en het vredeoffer. Met het brandoffer begint het boek Leviticus. Sterker gezegd: met het brandoffer begint alles. Want dit offer symboliseert de totale overgave aan de Heer: van een brandoffer blijft niets over. Het is het fundamentele offer, het ‘gedurige’ offer. Nooit wordt het vuur van het brandofferaltaar gedoofd. Alle andere offers worden met het vuur van het brandofferaltaar ontstoken. Met het brandoffer wordt verzoening gebracht, met het lofoffer, het eerste van de drie vredeoffers, werd God geprezen voor de herstelde relatie door het brandoffer. Een mens gaat het vieren, dat het weer goed is tussen God en hem, dat er vrede is.

De lof van God in het Oude Testament: de lofspraak
Het brengen van het lofoffer hoefde niet stilzwijgend te gebeuren. Een offeraar die door het brandoffer met God in het reine was gekomen, sprak bij het lofoffer ook lovende woorden aan het adres van God. Met woorden werd God geëerd voor Zijn grootheid en goedertierenheid. Dit gebeurde soms met eenvoudige woorden: een korte formule bij het aanbieden van het offer. Deze formules inspireerden dichters en zangers tot het maken van complete lofliederen.
Uit onderzoek is komen vast te staan dat de volgende formule in Israël gebruikt is bij het lofoffer. Het is te beschouwen als een kernbelijdenis van het volk:
Looft de Here;
want de Here is goed,
want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.


Een psalm als Psalm 100 heeft deze formulering als grondslag. We vinden deze formulering eveneens in Jeremia 33:11, op het moment dat Jeremia vlak voor de wegvoering in de ballingschap mocht profeteren over de goede dagen, die zouden komen:
In deze plaats zal weer gehoord worden
de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid,
de stem van de bruidegom en de stem der bruid,
de stem van hen die zeggen:
Looft de Here der Heerscharen,
want de Here is goed,
want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.


Het verhaal van de intocht van de ark in Jeruzalem in 1 Kronieken 16 laat zien hoe psalmen in de cultus van Israël hebben gefunctioneerd. Na het brengen van het brandoffer en vredeoffer draagt David Asaf en zijn broeders op de Here te loven. Wij ontdekken in de verzen 7-36 hoe allerlei stukken van met name de Psalmen 105, 96 en 106 in hun historische context staan. Het is één grote lofzang op de daden van God in de geschiedenis. Opmerkelijk is ook het gebruik van muziekinstrumenten (vers 5 en 6).

De lof van God in het Nieuwe Testament: vrucht der lippen
Het voorafgaande maakt veel duidelijk over het woord uit Hebreeën 13:15: ‘Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden.’ De woorden die aan dit vers voorafgaan, zijn gewijd aan het grote brandoffer Jezus Christus, ‘die ten einde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort heeft geleden.’ Ook hier in het Nieuwe Testament is het brandoffer de grond voor het lofoffer. Het lofoffer moet worden aangestoken met het vuur dat eenmaal onze Verlosser op het brandofferaltaar heeft verteerd.
De eerste gemeente was een zingende gemeente. We lezen over de Heer die bij de paschaviering met Zijn discipelen de lofzang zong, voordat hij op weg ging naar Getsemané. De gemeente in Jeruzalem ‘loofde God’ als expressie van de verwondering over de grote dingen die gebeurd waren (Handelingen 2:47). Naast de evidente lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon (Lucas 1 en 2), vinden we ook elders in het Nieuwe Testament onmiskenbare sporen van liederen met elementen van lofprijzing: Efeziërs 5:14; Filippenzen 2:6vv.; 1 Timoteüs 3:16; Openbaring 5:9.

De lofprijzing: zaak van gemeenschap
We ontdekken in het Nieuwe Testament dat de lofprijzing een essentieel onderdeel is van de samenkomst. In Efeziërs 5:19 worden zelfs lofprijzing en gemeenschap nadrukkelijk met elkaar in verband gebracht. ‘En spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zingt en jubelt de Here van harte.’
God is het adres van de lofprijzing, maar het is kennelijk van belang dat het in de gemeenschap gebeurt. Vlak daarvoor roept Paulus de gemeente op zich te laten vervullen met de Geest. Het is de Geest die mensen bijeenbrengt en samenbindt en de lofzang opwekt over het heil dat in Christus is geopenbaard. De paralleltekst in Kolossenzen 3:16 spreekt over hetzelfde met iets andere woorden: ‘Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten.’
Het lied en de lofprijzing is dus niet een individuele zielsuiting, geen privézaak tussen het individu en God, maar een gemeenteaangelegenheid. Je spreekt daarin onder elkaar en je neemt elkaar daarin mee. Het is een zaak van de gemeenschap der heiligen.

Zorgvuldigheid en kwaliteit
Omdat de gemeente in haar lofprijzing vooruitgrijpt op de volmaaktheid van de eeuwige zang in de hemel, moet gelet worden op de kwaliteit van het zingen van de gemeente. De gemeente moet zich bewust zijn dat zij in de lofzang een voorsmaak heeft van de eschatologische vreugde en dat die vreugde vanwege de heiligheid van God op waardige wijze geuit moet worden. Wanneer al in het Oude Testament het kreupele dier niet geschikt was als offer dat God aangenaam is, zal de Nieuwtestamentische gemeente erop moeten toezien dat zij niet met kreupelrijm, uit de tijd geraakt woordgebruik en onverzorgde muzikale begeleiding haar lofoffer brengt. Hiermee zijn we al aangekomen bij het onderwerp van het volgende artikel: hoe zouden wij vandaag in onze gemeenten gestalte kunnen geven aan de lofprijzing van Gods Naam?

Ds. Yme Horjus