ABBA, VADER!
Ditmaal richten we ons op een bekend woord uit het Nieuwe Testament: ‘Abba’. Wat houdt deze uitdrukking in en hoe dienen wij het toe te passen?
Het woord ‘Abba’
‘Abba’ is de Aramese vorm van het Hebreeuwse woord ‘ab’(vader). De vorm behoort tot de arameïsmen die in de Griekse tekst van het Nieuwe Testament voorkomen.1
Grammaticaal beschouwd kan deze vorm worden beschreven als een Aramees woord dat is ‘bepaald’ door de uitgang -a. ‘Abba’ kan zo de ‘bepaalde vorm’ zijn van het woord ‘ab’, ofwel: ‘de vader’. In het Hebreeuws en Aramees is het niet vreemd om zo’n ‘bepaalde vorm’ te gebruiken als bijzondere aanspreekvorm en dit kan daarom ook het geval zijn bij het gebruik van ‘Abba’ in het Nieuwe Testament. Dat betekent dat we ‘Abba’ kunnen zien als bijzondere Aramese aanspreekvorm: Vader! En juist die vorm gebruikte onze Heiland toen Hij biddend worstelde: “Abba, Vader! …niet wat Ik wil…”
‘Abba’ komt driemaal voor in het Nieuwe Testament: Marcus 14:36; Romeinen 8:15 en Galaten 4:6. In de Nieuwtestamentische Griekse tekst is deze Aramese vorm overgenomen. Zo werd ‘Abba’ de Nederlandse weergave van dit Aramese woord. Mogelijk gebruikte de Here Jezus de vorm ‘Abba’ ook in het ‘Onze Vader’ (Matt. 6:9), hoewel dit - op grond van de Griekse tekst - niet met zekerheid gezegd kan worden. Wat een geweldige gebedsles: als kind Gods spreken wij de Here God aan als ‘Abba,Vader!’
Intense bede
Opvallend is het dat in elk van de drie keren dat ‘Abba’ voorkomt het een gebed betreft. De evangelist Marcus gebruikte deze term in zijn weergave van het gebed van de Here Jezus in de hof van Gethsémane; de apostel Paulus paste deze uitdrukking tweemaal toe op de intense roep van de Heilige Geest in het hart van de wederomgeborenen. Uit de genoemde teksten blijkt ons dat ‘Abba’ in het Nieuwtestamentische gebruik in verband met zeer diepe, alsook verheven gebedszaken staat. In Marcus 14 horen wij dat de Heiland in uiterst diepe smart en lijden de Vader aanriep met ‘Abba’. Dit geeft aan dat in de allergrootste nood de verheven en almachtige God als de hemelse Vader, die zeer nabij is, mag worden aangeroepen.
Paulus’ gebruik van ‘Abba’ leert ons dat de ‘Geest van aanneming tot kinderen’ de Geest van Gods Zoon is, die Hij in het hart van de gelovigen heeft gegeven (Joh. 14:16-18; 16:7-15) en dat het door die Geest van God is, dat men tot de Vader als een kind mag roepen. In Romeinen 8:15 en Galaten 4:6 bracht Paulus deze term niet alleen in verband met de roep van de Heilige Geest, maar doelde hij tevens op de Vader-kind verhouding van de christenen, die deze relatie als een voorrecht genieten door en in de Here Jezus Christus en Zijn volbrachte werk. Het is belangrijk voor ogen te houden dat het Nieuwtestamentische gebruik ‘Abba, Vader’ in het bijzonder de relatie tussen de Here Jezus en God de Vader beschrijft en dat op grond en naar analogie daarvan de relatie tussen de christen en de hemelse Vader wordt aangeduid.
Eerbiedig spreken tot de Vader
Wat ons uit Marcus 14:36 en uit alle overige teksten inzake het gebedsleven van de Here Jezus Christus blijkt, is de wijze waarop Hij groot ontzag en eerbied uitdrukte in een relatie van diepe verbondenheid en vertrouwelijke omgang. Dát is wat de discipelen van hun Meester zagen en van Hem wilden leren (Luc. 11:1b). En dat is nu wat elke gelovige van Hem moet leren: het samengaan van eerbiedig ontzag en een diepe verborgen omgang.
Een veel aangevoerde mening is dat binnen de Vader-kind relatie van de gelovige met de hemelse Vader, men op grond van de vermeende betekenis ‘Pappa’ die de vorm ‘Abba’ zou hebben, zich op een ‘vrije, onbevangen en kinderlijke wijze’ tot de Vader mag richten. Men voert hierbij wel aan dat in het huidige Israel kinderen hun vader aanspreken met ‘abba’. Dit gebruik in het Ivriet (modern Hebreeuws) hoort echter niet thuis in de Bijbelse tijd en daarom mag dit moderne taalgebruik niet worden aangewend als verklaring voor een Bijbelse taalvorm.
De Bijbel leert ons dat binnen de intieme Vader-Kind relatie het liefdevolle ontzag jegens de Vader een wezenlijk verbindingselement is, want juist voor degenen die de Here vrezen - dat is Hem eren en met grote eerbied naderen - is de verborgen omgang met Hem weggelegd (Ps. 25:14a). Als een kind mag de gelovige zich met de aanroep ‘Abba’ vol vertrouwen en op een eenvoudige wijze tot de Here God richten, tot wiens Genadetroon men te allen tijde vrije toegang heeft (Hebr. 10:19-22). Dit voorrecht vormt een groot contrast met het gegeven dat slaven en dienaren nooit het woord ‘Abba’ mochten gebruiken wanneer zij hun meester of het hoofd van het huis aanspraken. Eenvoudige en nederige woorden kunnen op een eerbiedige wijze de liefde van de gelovige uiten. Samengevat: eenvoudig als een kind spreken tot de Here God gaat samen met grote eerbied en diep ontzag voor alles wat Zijn Goddelijkheid is en inhoudt.
Dr. Gieneke van Veen -Vrolijk
1 Andere Arameïsmen zijn: ‘Bar Jona’ (= Zoon van de Duif), Matt. 16:17; ‘Talitha qúmi’ (= meisje sta op) Marc. 5:41; ‘Eli, Eli, lama shabachtani’ (= Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?) Marc. 15:35; ‘Akeldama’ (= bloedakker) Hand. 1:19b; ‘Maranatha’ (= onze Here komt/kom!) 1Kor. 16:22b.
Het woord ‘Abba’
‘Abba’ is de Aramese vorm van het Hebreeuwse woord ‘ab’(vader). De vorm behoort tot de arameïsmen die in de Griekse tekst van het Nieuwe Testament voorkomen.1
Grammaticaal beschouwd kan deze vorm worden beschreven als een Aramees woord dat is ‘bepaald’ door de uitgang -a. ‘Abba’ kan zo de ‘bepaalde vorm’ zijn van het woord ‘ab’, ofwel: ‘de vader’. In het Hebreeuws en Aramees is het niet vreemd om zo’n ‘bepaalde vorm’ te gebruiken als bijzondere aanspreekvorm en dit kan daarom ook het geval zijn bij het gebruik van ‘Abba’ in het Nieuwe Testament. Dat betekent dat we ‘Abba’ kunnen zien als bijzondere Aramese aanspreekvorm: Vader! En juist die vorm gebruikte onze Heiland toen Hij biddend worstelde: “Abba, Vader! …niet wat Ik wil…”
‘Abba’ komt driemaal voor in het Nieuwe Testament: Marcus 14:36; Romeinen 8:15 en Galaten 4:6. In de Nieuwtestamentische Griekse tekst is deze Aramese vorm overgenomen. Zo werd ‘Abba’ de Nederlandse weergave van dit Aramese woord. Mogelijk gebruikte de Here Jezus de vorm ‘Abba’ ook in het ‘Onze Vader’ (Matt. 6:9), hoewel dit - op grond van de Griekse tekst - niet met zekerheid gezegd kan worden. Wat een geweldige gebedsles: als kind Gods spreken wij de Here God aan als ‘Abba,Vader!’
Intense bede
Opvallend is het dat in elk van de drie keren dat ‘Abba’ voorkomt het een gebed betreft. De evangelist Marcus gebruikte deze term in zijn weergave van het gebed van de Here Jezus in de hof van Gethsémane; de apostel Paulus paste deze uitdrukking tweemaal toe op de intense roep van de Heilige Geest in het hart van de wederomgeborenen. Uit de genoemde teksten blijkt ons dat ‘Abba’ in het Nieuwtestamentische gebruik in verband met zeer diepe, alsook verheven gebedszaken staat. In Marcus 14 horen wij dat de Heiland in uiterst diepe smart en lijden de Vader aanriep met ‘Abba’. Dit geeft aan dat in de allergrootste nood de verheven en almachtige God als de hemelse Vader, die zeer nabij is, mag worden aangeroepen.
Paulus’ gebruik van ‘Abba’ leert ons dat de ‘Geest van aanneming tot kinderen’ de Geest van Gods Zoon is, die Hij in het hart van de gelovigen heeft gegeven (Joh. 14:16-18; 16:7-15) en dat het door die Geest van God is, dat men tot de Vader als een kind mag roepen. In Romeinen 8:15 en Galaten 4:6 bracht Paulus deze term niet alleen in verband met de roep van de Heilige Geest, maar doelde hij tevens op de Vader-kind verhouding van de christenen, die deze relatie als een voorrecht genieten door en in de Here Jezus Christus en Zijn volbrachte werk. Het is belangrijk voor ogen te houden dat het Nieuwtestamentische gebruik ‘Abba, Vader’ in het bijzonder de relatie tussen de Here Jezus en God de Vader beschrijft en dat op grond en naar analogie daarvan de relatie tussen de christen en de hemelse Vader wordt aangeduid.
Eerbiedig spreken tot de Vader
Wat ons uit Marcus 14:36 en uit alle overige teksten inzake het gebedsleven van de Here Jezus Christus blijkt, is de wijze waarop Hij groot ontzag en eerbied uitdrukte in een relatie van diepe verbondenheid en vertrouwelijke omgang. Dát is wat de discipelen van hun Meester zagen en van Hem wilden leren (Luc. 11:1b). En dat is nu wat elke gelovige van Hem moet leren: het samengaan van eerbiedig ontzag en een diepe verborgen omgang.
Een veel aangevoerde mening is dat binnen de Vader-kind relatie van de gelovige met de hemelse Vader, men op grond van de vermeende betekenis ‘Pappa’ die de vorm ‘Abba’ zou hebben, zich op een ‘vrije, onbevangen en kinderlijke wijze’ tot de Vader mag richten. Men voert hierbij wel aan dat in het huidige Israel kinderen hun vader aanspreken met ‘abba’. Dit gebruik in het Ivriet (modern Hebreeuws) hoort echter niet thuis in de Bijbelse tijd en daarom mag dit moderne taalgebruik niet worden aangewend als verklaring voor een Bijbelse taalvorm.
De Bijbel leert ons dat binnen de intieme Vader-Kind relatie het liefdevolle ontzag jegens de Vader een wezenlijk verbindingselement is, want juist voor degenen die de Here vrezen - dat is Hem eren en met grote eerbied naderen - is de verborgen omgang met Hem weggelegd (Ps. 25:14a). Als een kind mag de gelovige zich met de aanroep ‘Abba’ vol vertrouwen en op een eenvoudige wijze tot de Here God richten, tot wiens Genadetroon men te allen tijde vrije toegang heeft (Hebr. 10:19-22). Dit voorrecht vormt een groot contrast met het gegeven dat slaven en dienaren nooit het woord ‘Abba’ mochten gebruiken wanneer zij hun meester of het hoofd van het huis aanspraken. Eenvoudige en nederige woorden kunnen op een eerbiedige wijze de liefde van de gelovige uiten. Samengevat: eenvoudig als een kind spreken tot de Here God gaat samen met grote eerbied en diep ontzag voor alles wat Zijn Goddelijkheid is en inhoudt.
Dr. Gieneke van Veen -Vrolijk
1 Andere Arameïsmen zijn: ‘Bar Jona’ (= Zoon van de Duif), Matt. 16:17; ‘Talitha qúmi’ (= meisje sta op) Marc. 5:41; ‘Eli, Eli, lama shabachtani’ (= Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?) Marc. 15:35; ‘Akeldama’ (= bloedakker) Hand. 1:19b; ‘Maranatha’ (= onze Here komt/kom!) 1Kor. 16:22b.