Adieu Palestijnen

drs. Jan van Barneveld • 82 - 2006/07 • Uitgave: 3
Veertig eeuwen problemen
Al vierduizend jaar lang heeft Israël problemen met Filistijnen. In de tijd van Abraham en Isaak waren er conflicten over waterputten. Toen al haatten de Filistijnen de stamvaders van het Joodse volk. Net als tegenwoordig waren jaloezie en angst wortels van die haat. Jaloers waren en zijn de Palestijnen op de zegen van God voor zijn volk Israël en bang omdat de God van Israël hen beschermt. Ondanks die felle haat sloot Isaak vrede. Ook nu smeekt Israël om vrede. “Ik ben een en al vrede, maar als ik spreek, dan zijn zij uit op strijd” (Psalm 120:7). De landbelofte bleef en blijft ook nu staan. Aan Abraham en zijn nageslacht beloofde God het “hele land Kanaän tot een altijddurende bezitting“ (Gen. 17:8). Tegen Isaak zei de Heilige van Israël: “Ik zal uw nageslacht al die landen geven” (Gen. 26:4). Ongeveer 500 jaar later verzuimden de Israëlieten de ‘landstreek van de Filistijnen’ in bezit te nemen (Jozua 13:2,3). Dit verzuim heeft Israël in de loop van de eeuwen grote problemen bezorgd.
De Richters Samgar, Simson en Samuël voerden oorlog met hen. David versloeg Goliath en onderwierp de Filistijnen. Opvallend is dat alleen vrome, gelovige koningen, zoals Salomo (1 Koningen 4:21), Josafat (2 Kronieken 17:11), Hizkia (2 Koningen 18:8) en Uzzia (2 Kronieken 26:6,7) de Filistijnen de baas waren. Het huidige ‘Palestijnse probleem’ zal worden opgelost als Israël een leider of een regering krijgt die God vreest en volgens Bijbelse normen regeert. Dit is één van de redenen waarom de kabinetsformatie in Israël zo belangrijk is. Laten we bidden dat ‘een man naar Gods hart’ aan de leiding komt. Vanuit het profetische woord is veel te zeggen over de uiteindelijke oplossing van het ‘Palestijnse probleem’.

Twee stammen
Arabieren in Israël en in de ‘Palestijnse gebieden’, zijn geen afstammelingen van de oude Filistijnen of van één van de volken van het oude Kanaän. De meeste zijn afstammelingen van Arabieren die in de eerste helft van de vorige eeuw uit omliggende Arabische landen naar het vroegere Palestina trokken. Aangetrokken door de betrekkelijke welvaart, die de Joodse immigratie bracht, probeerden zij binnen Israël aan de kost te komen. Arabieren, dus ook de huidige Palestijnen, zijn via Ismaël en Ezau nakomelingen van Noach’s zoon Sem. Semieten dus. De oude Filistijnen zijn via Mizraïm (=Egypte), nakomelingen van Cham, de broer van Sem (Gen. 10:14). Via Kaftor (Kreta) zijn zij al vóór Abraham in Kanaän terecht gekomen. Dit volk is lang geleden uitgestorven. Over hen zegt de profeet: “De HERE verdelgt de Filistijnen, de rest van het eiland Kaftor” (Jer. 47:4). Om hun haat en eeuwigdurende vijandschap tegen Israël, heeft de HERE deze ‘Kretenzen uitgeroeid’ en ‘zelfs het overblijfsel aan het strand van de zee te gronde gericht’ (Ezechiël 25:15-17). De huidige Palestijnen hebben de vijandschap en haat, die immers ‘eeuwigdurend’ is, overgenomen van de oude Filistijnen. Zij zijn hun geestelijke erfgenamen en ook op hen is het profetische woord van toepassing. Zal het met deze ‘Filistijnen’ ook zo slecht aflopen? Is er hoop voor de Palestijnen? Zullen ze ook verdwijnen? Zegt Israël straks opgelucht ‘adieu’, ‘de groeten’? Is er nog een A Dieu, een Gode bevolen voor hen?

Oorlogen
Jesaja 11:11-16 gaat over het herstel van Israël, de periode in de heilsgeschiedenis waarin wij ons nu bevinden. Veel van die profetie is al vervuld. In vers 14 lezen we: “Westwaarts zullen zij de Filistijnen op de schouder vliegen.” Tijdens de Zesdaagse Oorlog in 1967 is dat al gedeeltelijk vervuld toen Israël de Gazastrook op Egypte veroverde.
Het was geen oorlog met de Palestijnen, maar met Egypte. Vandaar het ‘op de schouder vliegen’ of ‘snel neervallen op’. Nu heeft Israël dat gebied onder druk van de wereld aan Palestijnse en andere terroristen moeten afstaan. Amos (1:6) profeteert Gods toorn over wegvoeren van het Joodse volk: “Omdat zij (Gaza) een hele bevolking hebben weggevoerd…zal Ik vuur werpen binnen de muur van Gaza.” Ook Obadja (vers 19) profeteert een oorlog waarin “de Laagte het land van de Filistijnen in bezit zal nemen.” Sefanja geeft de diepere reden van Gods toorn en oordelen tegenover de Palestijnen: “Dit zal hun wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben gesmaad en zich verheven tegen het volk van de HERE der heerscharen” (2:10). Dit is precies wat we nu kunnen lezen in de Handvesten van de PLO en Hamas en dagelijks horen en zien in de media. Zacharia is nog actueler: “Ik zal de trots van de Filistijnen uitroeien. Ik zal hem het bloed uit de mond verwijderen en de gruwelen van tussen zijn tanden” (Zach. 9:6,7). Toch is het niet alleen adieu Palestijnen. Er is ook hoop. Immers de deur van bekering en genade staat nog open. God heeft geen behagen in de dood van zondaren. Voordat we ingaan op die hoop, nog een zeer opvallende profetie over de Palestijnen.

Een bijzondere profetie
Ik citeer: “En voorts, wat wilt gij van Mij, gij Tyrus en Sidon en alle landstreken van Filistea? Ik zal uw zonen en uw dochters verkopen in de hand van de kinderen van Juda, en dezen zullen hen verkopen aan de Sabeërs, naar een ver verwijderd volk, want de HERE heeft het gesproken” (Joël 3:4,8). Na bovengenoemde oorlogen zullen de meeste Palestijnen vertrekken naar de Sabeërs, een volk dat vroeger in het zuiden van Saoedi-Arabië, in de buurt van Jemen, woonde. De Palestijnen, die een ‘judenrein’ Palestina opeisen, zullen een zo goed als ‘Palestijnenrein’ Israël achterlaten. Adieu Palestijnen! Geen Palestijnse staat in Gods land. Sinds 1938 is men daar al mee bezig. Telkens is dat voornemen verhinderd. Daar, ver verwijderd van Israël, zullen zij wellicht een nieuwe toekomst kunnen opbouwen.

Hoop
volksverhuizing naar het zuiden van Arabië. Leest u Zacharia 9:6,7 eens helemaal. Als de HERE het bloed en de gruwelen van de Palestijnen verwijderd heeft zullen Filistijnen “overblijven voor onze God, zodat hij zal zijn als een stamhoofd in Juda.” Jeremia profeteert ook over de “boze (Palestijnse) naburen, die losslaan op het erfdeel dat Ik aan mijn volk, aan Israel, ten erfdeel heb gegeven: zie Ik ruk hen weg van hun bodem, en het huis van Juda ruk Ik weg uit hun midden (denk aan de Israëlische nederzettingen die in Gaza zijn ontruimd).” De HERE zal hen terugbrengen, maar dan moeten ze zich “gewennen aan de wegen van mijn volk, zodat zij zweren bij mijn naam” (Jeremia 12:14-16). Er is dus een ‘adieu Palestijnen,’ maar ook een A Dieu voor de Palestijnen die zich schikken onder de God van Israël en onder Israëlisch bestuur. Met name voor christenen onder de Palestijnen is deze profetie hoopvol. Laten we ook voor hen bidden. Want voor velen van hen is het helaas moeilijk te “gewennen aan de wegen van God en Zijn volk.” Alle gelovigen-uit-de-volken zullen terug moeten naar de oude, Bijbelse paden. Juist in deze tijd is dat een urgente zaak voor het kerk.

Jan van Barneveld