Bij de terebinten van Mamre

Franklin ter Horst • 84 - 2008 • Uitgave: 4
Genesis 13:18 verteld dat Abram ging wonen bij de terebinten van Mamre, bij Hebron en dat hij daar een altaar bouwde voor de Here. Hebron, door de Arabieren ‘El Khalil’ genoemd, is één van de oudste steden ter wereld en ligt op de Judese heuvelrug, op 32 kilometer ten zuiden van Jeruzalem. Hebron wordt in de Bijbel 68 keer genoemd. De oorspronkelijke naam van de stad is Kiryat Arba. Arba was de vader van de reuzen. Volgens Deuteronomium (9:1-2) was het de woonplaats van de Enakieten. In de buurt van Hebron ligt de Esjkolvallei, waarvandaan de verspieders van Mozes de enorme druiventros op hun schouders meenamen. “Het vloeit er werkelijk van melk en honing”, zeiden ze na hun terugkeer (Num. 13:23-27). Hebron stond van oudsher bekend om de uiterst vruchtbare wijngaarden en de overvloedige oogst van allerhande fruit. Het was op deze plaats dat de Here tot Abram sprak: Genesis 13:14-15 ‘Sla toch uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt, naar het noorden, zuiden, oosten en westen, want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos geven.’ Het was hier, onder de terebinten van Mamre, dat God een zoon belooft aan Abraham en zijn vrouw Sara en dat het nageslacht van deze zoon het land zal beërven tot in alle eeuwigheid (Gen. 17: 7,8,19,20).
Het nageslacht waar in deze Bijbeltekst over gesproken wordt, heeft betrekking op Isaäk en niet op Ismaël, de zoon van Abraham en de slavin Hagar. Gods beloften aan Abraham zouden in Isaäk worden vervuld en niet in Ismaël.
In Hebron bevinden zich vele plaatsen die voor het Jodendom van religieus en historisch belang zijn. Het is de plaats waar Abraham de spelonk van Machpela kocht van de Hethiet Efron voor 400 sikkelen (Gen. 23:8-16) om daar zijn vrouw Sara te begraven. Die transactie is tot in detail gedocumenteerd. De spelonk werd uiteindelijk het familiegraf van Abraham, Isaäk, Jakob en hun vrouwen Sara, Rebecca en Lea.
Naast de Machpela zijn er ook de graven van bijvoorbeeld Otniel Ben Kenaz (de eerste Richter van Israël), van generaal Avner Ben Ner (een vertrouweling van de koningen Saul en David) en van Ruth en Isaï (respectievelijk de overgrootmoeder en de vader van koning David). Ook bevinden zich er restanten van het paleis van koning David. Het huidige gebouw boven de spelonk van Machpela dateert uit de tijd van Herodus de Grote. Deze liet zo’n tweeduizend jaar geleden een enorme, prachtig vormgegeven muur rond het heiligdom optrekken. Volgens historici is dat imposante (nog steeds bestaande en grotendeels onbeschadigde) bouwwerk opgetrokken in dezelfde stijl als de ommuring van de door de Romeinen verwoeste Tweede Tempel in Jeruzalem. Hebron is zowel heilig voor de Joden als voor de Arabieren, omdat ook zij zich afstammelingen van Abraham voelen. Mozes’ generaal en opvolger, Jozua ben Nun, wees Hebron toe aan Kaleb, leider van de stam Juda, die de stad en de omgeving ervan vervolgens veroverde. Na de dood van koning Saul ging David op Goddelijk bevel naar Hebron, waar hij tot koning van Juda werd aangesteld en later in dezelfde stad werd gezalfd tot koning van geheel Israël.
Hebron bleef hoofdstad van Davids rijk totdat hij na 7 jaar Jeruzalem veroverde en haar tot hoofdstad maakte van geheel Israël. De geschiedenis leert dat er gedurende de afgelopen drieduizend jaar vrijwel onafgebroken Joden in Hebron hebben gewoond. In de loop der eeuwen is de stad regelmatig in bezit geweest van verschillende veroveraars: Romeinen, Byzantijnen, Arabieren, Kruisvaarders, Mammelukken en de Ottomaanse Turken. De Turken veroverden de stad in 1517, een overheersing die tot 1917 zou duren. Onder de Turkse overheersing werd de Joodse gemeenschap van Hebron geregeld in haar voortbestaan bedreigd, maar niet verdreven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de Joodse gemeenschap van Hebron door honger, ziekte en gedwongen dienstplicht in het Turkse leger, gereduceerd tot slechts 430 zielen, maar rond 1929 woonden er alweer ruim 700 joden. In 1917 werd Hebron door de Engelsen bezet nadat deze de stad hadden veroverd op de Turken.
Ten tijde van het Engelse bewind werden de Joden steeds vaker doelwit van aanslagen door Arabieren. Zo predikte in 1929 de Moefti van Hebron in de moskee ‘Dood aan de Joden’, met als resultaat dat er ruim 67 Joden door hun Arabische buren in koelen bloede werden vermoord en de Joodse wijk deels werd verwoest. Deze massamoord vond plaats in augustus 1929. Arabieren uit de stad zelf en uit de omliggende dorpen stormden de huizen van de Joodse bewoners binnen. Pierre van Paassen, een verslaggever die ter plaatse was, beschreef de horror als volgt: “De doden lagen in de tuin en in de synagoge met doorgesneden kelen en in elkaar geslagen lichamen.” De aanvallers ontzagen zelfs de Thorarollen in de synagogen niet en staken die in brand. Veel van de vermoorde families woonden al sinds de 14e eeuw in Hebron en hadden eeuwenlang op goede voet met hun Arabische buren en stadsgenoten gestaan. Overtuigd als zij waren van de trouw van hun Arabische ‘vrienden’ sloegen ze het aanbod van de ‘Haganah’ (Joodse zelfverdedigingsorganisatie) af, die hun hulp en bescherming wilde bieden. Net als in 1517 bij de inval van de Turken, waren de overlevenden genoodzaakt te vluchten. Er werd nog een poging ondernomen om terug te keren, maar de Britse mandaathouders stonden dat niet toe en gingen over tot gedwongen evacuatie. Deze verbanning zou duren tot 1967. Tijdens de Israëlisch-Arabische oorlog van 1948 kwam Hebron in Arabische handen en kort daarna onder Jordaans bestuur en was het de Joden verboden naar de stad terug te keren. De Jordaanse bezetters stonden de Joden niet eens toe het graf van de aartsvaders te bezoeken en daar te bidden. Ondanks het feit dat het een ernstige schending was van de wapenstilstandsovereenkomst van 1949 liet de wereldgemeenschap dit zwijgzaam toe.
De internationale gemeenschap reageerde ook niet toen de Jordaanse autoriteiten en de plaatselijke bevolking op systematische wijze alle sporen van het Joodse leven in de stad vernietigden. Op de ruïnes van de Awraham Avinu synagoge werd een stal gebouwd. In de Zesdaagse oorlog van 1967 kwam de stad weer in bezit van Israël en op 4 april 1968 werd onder leiding van rabbijn Mosje Levinger opnieuw een Joodse gemeenschap in de stad gevestigd. In 1972 werden de eerste huizenblokken voltooid in de aan Hebron grenzende Joodse nederzetting Kiryat Arba. Sindsdien worden de Joodse inwoners geconfronteerd met Palestijnse terreur. Dat leidde er uiteindelijk toe dat Baruch Goldstein, een uit Kiryat Arba afkomstige huisarts, in februari 1994 in de Machpela 29 Arabieren doodschoot. Volgens lokale Joden was er iets in Goldstein ‘geknapt’ nadat hij meerdere Joodse slachtoffers van terrorisme had verzorgd, sommigen in zijn armen zien sterven en een goede vriend verloor (Pinchas Lapid en diens zoon Sjalom werden op 6 december 1993 door Hamas-terroristen in Hebron doodgeschoten). In 1997 zag Israël zich genoodzaakt de stad aan de Palestijnen over te dragen als onderdeel van de Oslo-akkoorden. Deze overdracht is vastgelegd in de Note for the Record, het Hebron protocol.
Vanaf het begin dat de voormalige PA/PLO-leider Yassar Arafat in Gods land is neergestreken, is er een duidelijke Europese lobby bezig geweest om Arafat in het zadel te houden, ondanks zijn herhaalde uitspraken de staat Israël te willen vernietigen. In het Hebron protocol verplichten de ‘Palestijnen’ zich het terrorisme te bestrijden, het geweld te voorkomen, samen te werken op veiligheidsgebied, het voorkomen van ophitsing en vijandelijke propaganda, het systematisch bestrijden van terroristische organisaties en hun infrastructuur, aanhouding, vervolging en bestraffing van terroristen etc. Maar al deze afspraken zijn met medeweten van de Verenigde Staten, de Verenigde Naties en de Europese Unie door Arafat genegeerd.

Franklin ter Horst