Bij eerste christenen in de leer (6)

dr. R. Seldenrijk • 81 - 2005/06 • Uitgave: 7
In vijf artikelen is informatie geordend, over het morele leven in de neergaande Romeinse cultuur. “Wat de ziel is voor het lichaam, zijn de christenen voor de wereld”, zo zagen we. Wat kunnen wij ter afsluiting van de serie leren van de eerste christenen?

We hebben gezien dat het christendom een breuk voltrekt met het naturalisme van de Oudheid. Bij de duiding van de neergaande Griekse en Romeinse cultuur kwamen brasserijen in het algemeen en de opvattingen over seksualiteit en een homofi ele gerichtheid in het bijzonder, aan de orde. We bezochten oude steden en kerkvaders, we kwamen met dr. Klap op concilies en we lazen in apologieën: verdedigingen van het geloof en leven van christenen. Daarbij kregen we doorkijkjes naar onze eigen cultuursituatie. Welk nut heeft dat voor ons?

Verleden en heden
De grote Duitse dichter en romanschrijver Johann Wolfgang von Goethe werd in 1749 te Frankfort a.d. Main geboren en overleed in 1832 te Weimar. Van hem is de uitspraak: “Wer nicht von dreitausend Jahren/sich weiss Rechenschaft zu geben/bleibt im Dunkeln unerfahren/mag von Tag zu Tage leben.” Wie zich van drieduizend jaar geen rekenschap weet te geven, blijft in het duister, onervaren en mag van de ene in de andere dag leven, aldus Goethe.

We kunnen het ook zeggen met de woorden van de Nederlandse dichter, taalgeleerde en geschiedschrijver Willem Bilderdijk (1756-1831): “In het heden ligt het verleden, in het nu wat worden zal.” Veronachtzamen van de les van de geschiedenis is fataal. Dan zijn we zonder begrip en hebben we geen houvast.

Bij ons bezoek aan concilies stelden de schaduwzijden van het godsdienstig-zedelijk leven van geestelijken en leken, mogelijk onze verwachting teleur. De lichtzijden van hun levenswijze, deden ons eindoordeel misschien niet positief zijn. Paulus schrijft: “Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle,... doch God is getrouw” (1 Kor. 10:12).

De vroege kerk blijkt bevolkt met mannen en vrouwen van vlees en bloed, zoals wij dat nog steeds zijn (Ps. 14; 53). Zij hebben voor grote dilemma’s gestaan, ontberingen geleden, inzinkingen en bittere teleurstellingen meegemaakt. De wereld van weleer verschilt in de kern van de zaak, nauwelijks van de onze. Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen, zegt Jezus (vgl. Joh. 8:7).

Leren van eerste christenen
Uit de brief aan Diognetos weten we waardoor de eerste christenen werfkracht hadden: geen andere factor heeft de werfkracht van christenen zo bepaald als het hoge ethische gehalte van hun dagelijks leven: in zedelijke verhevenheid, verspreid door de wereld, waarin zij zijn wat de ziel is van het lichaam.

Wat kunnen we van de eerste christenen leren? De afstand tot de niet-christelijke wereld mag niet groter worden dan strikt nodig. Evenals zij, moeten we goed op de hoogte zijn van niet-christelijke informatiedragers, met het oog op de christelijke apologetiek (leer van de geloofsverdediging). In de Vroege Kerk is apologetiek een verweer, door het verkeerde gedachtegoed van tegenstanders te ontmaskeren als leugen (Grieks werkwoord elencho in Johannes 16:8 betekent ‘ontmaskeren’).

Tegenover de onzedelijkheid van het heidendom, stelden de apologeten de zedelijkheid en de hoge (sociale) moraal van het christendom. En wat die echt christelijke levenwandel betreft: de wereld is de plaats waar christenen juist ook door hun gedrag, anderen voor Christus moeten winnen. Een verworden cultuur is gebaat met een werkelijk doorleefde christelijke sociale- en persoonlijke ethiek.

Dr. R. Seldenrijk