Christen-zijn in een heidense (?) wereld

Willem J. Ouweneel • 81 - 2005/06 • Uitgave: 8/9
We weten nu al tientallen jaren dat Nederland geen christelijk land meer is. Daarom spreken we wel van het ‘postchristelijk’ (= na-christelijk) tijdperk. Dat betekent niet dat alle Nederlanders vroeger christen waren, maar wel dat christelijke waarden en normen als vanzelfsprekend de Nederlandse samenleving beheersten. Dat is al lang niet meer het geval. We mogen daar echter niet zomaar uit concluderen dat Nederland een ‘heidens’ land is geworden, zo ongeveer als ons land was, voordat het christendom hier werd ingevoerd (ca. 700). We zijn geen heidens land, maar een humanistisch land. De bekende christen-cultuurfilosoof Francis Schaeffer heeft eens geschreven dat humanisten geen heidenen zijn, maar afvallige christenen en dat is een waar woord. Paulus had het in zijn tijd veel gemakkelijker; die moest heidenen bekeren, maar wij hebben de taak humanisten te bekeren. Zoals iemand het eens gezegd heeft: Het is een christelijk werk heidenen te bekeren, maar het is een heidens werk ‘christenen’ te bekeren...

Wat is humanisme?
Humanisme was in de zestiende eeuw een term die het christelijke geloof bepaald niet uitsloot. Grote Reformatoren als Philippus Melanchton en ‘zelfs’ Johannes Calvijn, werden in hun tijd ‘humanisten’ genoemd. Men bedoelde daarmee met nadruk op de vorming van de menselijke geest met naast de Bijbel ook de klassieke schrijvers als inspiratiebron. Al spoedig raakte het humanisme steeds meer geseculariseerd; dat betekende: humanisme ging steeds meer betekenen dat niet langer God, maar de mens uitgangspunt en middelpunt van het menselijk denken is. Dit denken werd niet ontwikkeld door heidenen, maar door afvallige christenen, zoals de filosoof René Descartes. Hoe hebben de christenen daarop gereageerd? De Fransman Descartes uitte zijn ideeën nota bene in Nederland, omdat dat in de zeventiende eeuw het Europese land was waar men de grootste vrijheid van meningsuiting kende. Hij werd in ons land bestreden door de grootste theoloog die ons land in die eeuw kende: de Utrechtse theologieprofessor Gijsbertus Voetius. Maar hoe bestreed Voetius de humanist Descartes? Natuurlijk met een beroep op de Bijbel, maar filosofische stelsels laten zich moeilijk direct vanuit de Schrift bestrijden; de Bijbel is nu eenmaal geen filosofisch handboek. Wat gebeurde er dus? Voetius beriep zich op de antieke Griekse filosoof Aristoteles, die hij ‘onze wijsgeer’ noemde... Tegenover de afvallige filosofie van Descartes plaatste hij de heidense filosofie van Aristoteles! De reden daarvoor was, dat christenen nalieten een eigen door en door christelijk-wetenschappelijk denken te ontwikkelen. In feite stond men tegenover de doorwerking van het humanisme tamelijk machteloos.

Laten we daarbij bovendien bedenken dat het de tijd van de zogenoemde ‘Nadere Reformatie’ was, waarin veel ‘bevindelijke’ christenen zich zoveel mogelijk uit het maatschappelijke leven terugtrokken. Men zette zich ‘met een boekske in een hoekske’ en liet de samenleving, de wetenschappen, de kunsten, het denken enzovoort, over aan de humanisten; lees: aan afvallige christenen. Men liep weg voor de eigen verantwoordelijkheid.

Verlichting en Reveil
Nu was het humanisme aanvankelijk nog vooral een zaak van de intellectuele elite in Europa. Maar dat veranderde in de tijd van de Verlichting (tweede helft achttiende eeuw). In deze periode en in de negentiende eeuw die erop volgde, maakte het humanistische gedachtegoed zich meester van het hele Europese denken. Het gevolg was dat er rond 1800 bijna geen Nederlandse kansel meer te vinden was waar nog het evangelie van Jezus Christus werd verkondigd. Vandaag zijn er honderden van zulke kansels in Nederland! Laten we dus niet te vlot zeggen dat ‘alles’ er alleen maar slechter op wordt.

Waardoor zijn die honderden kansels er gekomen? Ten eerste doordat God in zijn genade ons in de negentiende eeuw het ‘Reveil’ schonk, een opwekkingsbeweging, waarin velen terugkeerden tot het Woord van God, vele initiatieven tot evangelieverkondiging binnen en buiten ons land werden ontplooid, gelijkberechtigd christelijk onderwijs op poten werd gezet en belangrijk sociaal werk werd verricht. Ten tweede waren er denkers in Nederland als Guillaume Groen van Prinsterer en Abraham Kuyper, die aanzetten gaven tot een eigen radicaal christelijk denken. Ten derde ontstonden de eerste vrije geloofsgemeenschappen (die wij vandaag ‘evangelisch’ zouden noemen), zoals de Baptisten, de Vergaderingen van Gelovigen en de Vrije Evangelische Gemeenten, later gevolgd door de Pinkstergemeenten. Daarnaast ontstond binnen de gevestigde kerken bijvoorbeeld de Maranathabeweging van Johannes de Heer, maar dan zijn we al in de twintigste eeuw.

We weten nu al tientallen jaren dat Nederland geen christelijk land meer is. Daarom spreken we wel van het ‘postchristendom'. Wat we uit deze ontwikkeling leren, is dat – ten eerste – christenen midden in de samenleving kunnen én moeten staan, met een eigen radicale, scherp doordachte christelijke visie op de samenleving, de wetenschap, de kunst, de cultuur, de rechtsorde enzovoort. Het antwoord op het gevaar van humanistische besmetting van de christenen, is niet humanistische denkers bestrijden met behulp van denkers, die evenmin de bondgenoten van christenen kunnen zijn (dat leren we o.a. van Voetius). Het antwoord is ook geen isolatie, geen jezelf terugtrekken op een eiland (dat leren we o.a. van de ‘Nadere Reformatie’). Integendeel, we gaan de uitdagingen van onze tijd en onze samenleving ten volle aan. Als we het evangelie aan onze tijdgenoten verkondigen, moeten wij wel het denken en vooral de vragen van onze tijd kennen.

De vragen van onze tijd
Francis Schaeffer schreef eens dat christenen wel alle antwoorden kennen, maar ze kennen de vragen van hun tijd niet. Of, zoals eens op een groot evangelisatieplakkaat stond: ‘Christus is het antwoord!’ – waar iemand bijgeschreven had: ‘Maar wat is de vraag...?’
Als we het aloude evangelie verkondigen zoals we het altijd hebben gedaan, zal dat best af en toe ‘succes’ hebben. God is genadig. Maar als we onze verantwoordelijkheid zouden verstaan, zouden we ons eerst in de vragen van onze ‘postmoderne’ tijd verdiept hebben. Geen isolatie dus. Ook geen meehuilen met de wolven in het bos. Maar ook geen antwoorden de ruimte in slingeren die nergens landen, omdat we langs de mensen heen schreeuwen. In zijn kern blijft het evangelie natuurlijk altijd hetzelfde. Maar elke tijd heeft zijn eigen noden. Bij de grote opwekkingen in de negentiende eeuw stond vaak het zondeprobleem het meest op de voorgrond. Dat probleem is natuurlijk nog steeds belangrijk; maar het is vaak niet het eerste, dat zelfs onze eigen jongeren als hun eerste probleem ervaren. In het algemeen zitten zij veel meer met de vraag hoe zij de werkelijkheid van God in hun eigen leven concreet kunnen ervaren en een vertrouwelijke relatie met Hem kunnen ontwikkelen.

Als je één van onze jongeren zou zeggen: ‘Christus is het antwoord op jouw zondeprobleem’ – dan is dat wel waar, maar op dit moment is dát helemaal niet wat die jongere per se bezighoudt. Ons antwoord glijdt dus op Hem af. Hij heeft een heel andere vraag: ‘Hoe kan ik weten dat die God er is, dat Hij in mij geïnteresseerd is? Wat merk ik van Hem? Waar is Hij als ik het moeilijk heb?’ Wie dat soort vragen niet ‘opvangt’, heeft blijkbaar geen antenne voor onze jeugd.

De beste evangelisten van onze tijd binnen eigen land, zijn degenen die over de bedoelde antennefunctie beschikken én zo op het opgevangene weten in te spelen dat jongeren en andere mensen van onze tijd zich serieus genomen en zich aangesproken voelen. Of onze boodschap ‘overkomt’, is natuurlijk allereerst een zaak van Gods genade. Maar het is ook een zaak van onze verantwoordelijkheid. Daarvoor moeten wij onze tijd én de wortels van het eigentijdse denken kennen, zoals Paulus dat zo goed begreep. Hij sprak naar het hart van zijn tijd. Daarom kwamen zoveel mensen tot geloof.

Dr. Willem J. Ouweneel