Daniël 9 (b) - Een volmaakt gebed

Gert van de Weerd • 84 - 2008 • Uitgave: 7
Schatgraven in de Bijbel:
De Profeet Daniël 9 (b)

Een Volmaakt Gebed


Daniël 9 bevat één van de belangrijkste profetieën over de toekomst. We waren begonnen aan het gebed van Daniël. We gaan verder met vers 11 en geven een directe vertaling uit de grondtekst, omdat anders belangrijke details ontbreken.

11 Ja, geheel Israël heeft uw wetten overtreden en wendde zich af door niet te luisteren naar uw stem. Daarom stortte u de vloek over ons uit, maar ook het gezworen oordeel, zoals dat geschreven staat in de wet van Mozes, de knecht van God. Ja, omdat wij daar tegen gezondigd hebben.
De schuld van Israël is niet verzoend. De vloek, die Mozes uitsprak, is nog werkzaam. Daniël spreekt over geheel Israël; dus alle twaalf stammen. Het gezworen oordeel vinden we in Deuteronomium 28:15-68. We citeren vers 36: ‘De Here zal u en de koning, die gij over u hebt aangesteld, naar een volk voeren dat gij niet kendet.’ En vers 66: ‘Zonder ophouden zal uw leven in gevaar verkeren; des nachts en des daags zult gij opschrikken en uw leven niet zeker zijn.’ Lees Leviticus 26:14-45 en Deuteronomium 29:18-28.

12 En Hij deed zijn Woord gestand, dat Hij tegen ons gesproken heeft, evenals tegen onze richters, die ons regeerden, door over ons een groot kwaad te brengen, dat nooit eerder was uitgevoerd onder de ganse hemel, gelijk geschiedde aan Jeruzalem.
God doet altijd wat Hij zegt. Ten zegen én ten oordeel. Dat oordeel/kwaad was de ballingschap en de verwoesting van Jeruzalem en de tempel.

13 Precies zoals geschreven is in de wet van Mozes, is heel dit uitzonderlijk onheil over ons gekomen. Toch zochten wij het aangezicht van de Here, onze God, niet, door ons af te wenden van onze zonde en acht te slaan op uw waarheid.
Het gezworen oordeel werd naar de letter vervuld. Daaruit kwam een catastrofe van ongekende omvang voort. Echter, al die rampspoed had Gods volk niet tot berouw gebracht.

14 En Hij, de Here, talmde niet met betrekking tot de catastrofe. Ja, Hij bracht hem over ons, want de Here, onze God, is rechtvaardig in al zijn werken die Hij doet. Toch luisterden wij niet naar zijn stem.
En omdat berouw uitbleef, kon een tweede oordeel niet uitblijven.

15 Welnu, o Heer, onze God, die uw volk met een machtige hand uit Egypte bracht en U een Naam verwierf tot op de huidige dag. Wij hebben gezondigd, wij hebben verkeerd gehandeld.
Daniël herinnert aan de grote daden Gods uit het verleden. Daarmee verandert hij van onderwerp. De schuld van Israël staat vast; dat is een gegeven. Die schuld is niet voldaan. Dus blijft er nog één pleitgrond over: de Naam van de Allerhoogste God, want die is in het geding. Deze wending is geen slimmigheidje van de profeet, maar getuigt van een diep inzicht in de goddelijke natuur.
‘…en U een Naam verwierf tot op de huidige dag.’ Dit is een verwijzing naar de uitredding van het volk Israël uit Egypte en naar de tien plagen, waarmee God de Egyptische Farao op de knieën bracht.

16 O Heer, in overeenstemming met uw rechtvaardig handelen; wend heden nog uw toorn af! Evenals uw wraak van de stad Jeruzalem, de heuvel van uw heiligheid. Voorwaar, ik zeg u: vanwege onze zonden en vanwege de ongerechtigheden van onze vaderen zijn Jeruzalem en uw volk een voorwerp van bespotting voor allen om ons heen.
Voor de heidenvolken was de Naam van God verbonden met Zijn volk Israël en Jeruzalem. Die waren tot bespotting geworden, dus werd daarmee de Naam van God beschadigd. Het is nu niet anders, want de strijd om Israël en Jeruzalem is geen gewoon conflict. Ten diepste gaat die strijd tussen God en de satan. Israël is op weg naar het Messiaanse Rijk en Gods hand wordt daarin zichtbaar. Daarom is dit onbetekenende land zo vaak voorpaginanieuws. Daarom bemoeien de grote mogendheden zich met dat land. Lang geleden werd dit al voorzegd; Zacharia 12:2 en 3 (grondtekst): ‘Zie! Ik maak Jeruzalem tot een schaal der bedwelming, voor alle omringende volken, evenals Juda. Dan zal het geschieden, dat Jeruzalem belegerd zal worden. Te dien dage zal het geschieden, dat Jeruzalem een onwrikbare rotssteen zal zijn voor alle volken. En elk volk, dat haar aangrijpen zal om haar te verwonden, zal zelf dodelijk worden verwond; te dien dage, als alle volken der aarde tegen haar verzameld zijn.’ De volken negeren Gods waarschuwing. Dat is een grote misrekening.

17 Nu dan, hoor toch, onze God, naar het gebed van uw knecht en naar zijn smekingen. Richt nú uw aangezicht in goedgunstigheid op uw desolate heiligdom, ten behoeve van uw zaak, O Heer.
Het hoge woord is eruit. Volledige delging van de schuld is niet mogelijk. Dat komt pas in zicht als de Messias komt, Jezus Christus. Alleen Hij kan de zonden geheel verzoenen en de relatie met God herstellen. Het is de aantasting van de Naam van God en van Zijn tempel die als laatste pleitgrond overblijft.

18 O mijn God, geef nú gehoor en hoor nú! Open nú uw ogen en aanschouw nú, wat van ons verwoest is, maar ook de stad, die genoemd is naar uw Naam. Voorwaar, ik zeg u: het is niet vanwege onze rechtvaardigheid, dat wij deze smekingen voor uw aangezicht brengen, maar vanwege uw grote barmhartigheden.
De toon van het gebed van Daniël krijgt nu een dwingend karakter. De woorden ‘wat van ons verwoest is’ zien op het verwoeste land Kanaän.

19 O Heer, luister nú, o Heer, vergeef nú, o Heer, hoor nú en handel nú. Talm niet ter wille van uw zaak, o mijn God en vanwege de Naam, die uw stad draagt evenals uw volk.
Dit vers wordt vaak het Kyrie Eleison van het Oude Testament genaamd. Magistraal sluit de profeet Daniël af met een klemmend beroep op God; op de handhaving van Zijn reputatie, want die Naam is nu in het geding. Die Naam is onverbrekelijk verbonden met Zijn stad, Jeruzalem.

20 Terwijl ik nog sprak en bad, en tevens mijn zonden beleed, maar ook de zonde van mijn volk, Israël, en mijn smekingen voor het aangezicht van de Heer, mijn God, bracht, ter wille van de heilige heuvel van mijn God.
Het gebed van Daniël gaat nu over in een persoonlijke schuldbelijdenis. Dat is opmerkelijk, want de profeet is niet zelf schuldig aan de zonden die tot de ballingschap hadden geleid. Wellicht heeft het hier de functie van een soort reinigingsritueel, waarmee de profeet zich ontdoet van de smet van de zonde. Het toont tevens dat Daniël een diep inzicht heeft in de werkelijke verhoudingen tussen een hoogverheven God en een zondig mens.

21 Ja, terwijl ik nog in gebed was, toen kwam de man Gabriël, die ik bij een vroegere gelegenheid in het visioen gezien had, in snelle vlucht op mij af. Dit gebeurde omtrent het avondoffer.
Uiterst nauwkeurig schetst Daniël wat hem gebeurt.

Gert A. van de Weerd