De heerlijkheid van Gods troon tegenover de evolutiegedachte

Henk Tamerius • 85 - 2009 • Uitgave: 17
De heerlijkheid van Gods troon tegenover de evolutiegedachte

In het kader van het zgn. Darwinjaar is er al veel geschreven over schepping en evolutie. In het licht van Gods Woord is er echter geen enkele ruimte voor een evolutiegedachte, omdat de schepping een afschaduwing is van de heerlijkheid van Gods troon. En God heeft er echt geen miljoenen jaren op zitten wachten tot er toevallig eens iets ontstond dat op de heerlijkheid van Zijn troon leek. De schepping is in één grootscheepse actie tot stand gekomen en weerspiegelt vanaf die tijd de heerlijkheid van Gods troon.


Jesaja zag in een visioen de Here zitten op een hoge en verheven troon. En de Serafs rond de troon riepen: ‘Heilig heilig, heilig is de Here der Heerscharen; de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol’ (Jes. 6:3).
Hoe kunnen die Serafs dat nu uitroepen? Zij zijn bij God in de Hemel, waar een onvoorstelbare heerlijkheid en reinheid is. En de aarde is ontwijd door haar bewoners en vol van onreinheid en gruwelen van afgoden (Jes. 24:5). Zeker in de tijd van Jesaja. En toch roepen de Serafs: de ganse aarde is van Uw heerlijkheid vol. De Serafs roepen dat, omdat de heerlijkheid van Gods troon tot in detail weerspiegeld wordt in de schepping.

U zult er goed aan doen eerst zelf een paar Schriftgedeelten te lezen over de troon van God: Ezechiël 1:4-10, 22-28 en Openbaring 4:2-7. Er zitten wat kleine verschillen in deze beschrijvingen, maar waar het nu om gaat is de samenhang tussen de troon van God en de schepping.
Zoals we in Ezechiël 1 lezen, ziet Ezechiël eerst de vier levende wezens, de cherubs, die de troon dragen en beschermen. De cherubs hebben de gedaante van een mens, maar ze hebben ieder vier aangezichten: van een mens, van een leeuw, van een rund en van een arend. In Openbaring 4 zijn er ook vier levende wezens rond de troon, alleen met dit verschil, dat ieder van die levende wezens slechts één aangezicht heeft: van een mens, van een leeuw, van een rund en van een arend.
Dan ziet Ezechiël boven de hoofden van de cherubs een uitspansel: ‘Boven de hoofden der wezens was wat geleek op een uitspansel als een ontzagwekkend ijskristal, uitgespreid boven over hun hoofden’ (Ez. 1:22).
Het uitspansel komt ook voor in de beschrijving van Openbaring 4. In vers 6 lezen we: ‘En vóór de troon was als een glazen zee, kristal gelijk.’ Dat is het uitspansel van bovenaf gezien. Ezechiël zag het uitspansel van onderaf. En dan tenslotte boven het uitspansel de troon van God, die er uitziet als lazuursteen, dat is een doorschijnende edelsteen met een hemelsblauwe kleur (Ez. 1:26). Het uitspansel zag er uit als kristal, waar dus de blauwe kleur van Gods troon doorheen kon schijnen (Ex. 24:10). Dat uitspansel moet van onderaf gezien een blauwe uitstraling hebben gehad. En boven om de troon heen de glans van de regenboog (vers 28).

Als we nu deze zelfde beschrijving toepassen op de schepping, dan hoeven we nauwelijks iets te veranderen. In den beginne schiep God de Hemel en de aarde. De Hemel is de troon van God en de aarde is de voetbank voor Zijn voeten (Jes. 66:1). De troon van God heeft een hemelsblauwe kleur. De hemel zoals wij die vanaf de aarde zien heeft dezelfde kleur.
Dan schept God op de eerste dag het licht. God Zelf woont in een ontoegankelijk licht. En het licht op deze aarde is daar een afschaduwing van. En op de tweede dag schept Hij het uitspansel. Dat uitspansel was iets heel bijzonders. Dat uitspansel was niet de blauwe lucht met sterren, waar wij uitspansel tegen zeggen. We lezen daarover in Genesis 1:6-7. Dat uitspansel was dus iets in het midden der wateren en het maakte scheiding tussen de wateren onder het uitspansel en de wateren boven het uitspansel.
Je komt bij oude volkeren een wereldbeeld tegen waarbij zij zich de aarde voorstellen als drijvend in een grote oceaan. Boven het aardoppervlak is een koepel met lucht en daaronder is het dodenrijk. En die gehele bol, inclusief de lucht dus, is omsloten door water. Wij vinden dat een uiterst primitief wereldbeeld. Maar als we de Bijbel serieus nemen, is dat wereldbeeld helemaal niet primitief, maar is het een vage herinnering aan de toestand van vóór de Zondvloed, die nog bij die volkeren voortleefde.

God noemde het uitspansel: hemel. Het woord hemel nu dus niet in de betekenis van: verblijfplaats van God, maar in de zin van waar je vanaf de aarde tegen aan kijkt. Als het prachtig weer is, spreken wij over een stralend blauwe hemel. Wij kijken tegen een stralend blauwe lucht aan en de mensen in die beginsituatie keken van de aarde af tegen het uitspansel aan en zij noemden dat hemel. Dat uitspansel had waarschijnlijk dezelfde blauwe kleur.
Hoe dat uitspansel er precies heeft uitgezien weten we niet, Maar er zijn twee teksten die de indruk geven dat het een stralend geheel moet zijn geweest: ‘de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel’ (raqia) (Dan. 12:3). ‘Kunt gij, zoals Hij, de hemelen maken tot een uitspansel, vast als een gegoten spiegel’ (Job 37:18, St.Vert.). Het uitspansel moet een stralend geheel zijn geweest, net zoals het uitspansel van de troon, dat er uitzag als ontzagwekkend ijskristal.

Samenvattend schiep God de hemel en de aarde en daar tussenin schiep Hij het uitspansel. Daarna maakt God de aarde verder geschikt voor bewoning. Als dat is gebeurd, schept Hij op de vijfde en zesde dag de levende wezens die de aarde bevolken. God schept dan vier groepen levende wezens. Hij schept:
• Het gevogelte des hemels en de vissen en zeedieren. Dit wordt als één groep genoemd. En als je naar natuurdocumentaires kijkt hoe sommige vogels onder water kunnen zwemmen én hoe sommige vissen stukjes kunnen vliegen, dan kun je je daar wel wat bij voorstellen. Van deze groep is de arend, als de koning der vogels, de vertegenwoordiger;
• Het vee, waarvan het rund de vertegenwoordiger is;
• Het wild gedierte, waarvan de leeuw als de koning der dieren, de vertegenwoordiger is;
• De mens, die als heerser (als koning) over de schepping is aangesteld.
Vier groepen levende wezens, die volkomen in overeenstemming zijn met de vier levende wezens, die onder het uitspansel de troon van God bewaken en dragen. De schepping is dus van oorsprong een nauwkeurige afspiegeling van de heerlijkheid van Gods troon.

Nu heeft de schepping door toedoen van de mens al geducht te lijden gehad, als gevolg waarvan die schepping de heerlijkheid van Gods troon minder goed weerspiegelt dan oorspronkelijk Gods bedoeling was. Door de zondeval van de mens is een vloek over de schepping gekomen. De schepping is volgens Romeinen 8:20 aan de vruchteloosheid onderworpen. De weerspiegeling van Gods heerlijkheid in de schepping is verder afgenomen door de Zondvloed. Degeneratie dus in plaats van geleidelijke ontwikkeling.

De hele problematiek van de Zondvloed laat ik nu rusten, maar het uitspansel, waar we zojuist over gesproken hebben, heeft daar wel alles mee te maken. Het uitspansel had tot taak scheiding te brengen tussen de wateren onder het uitspansel en tussen de wateren boven het uitspansel. Zo’n uitspansel kennen we nu helemaal niet meer. In de tijd vóór de Zondvloed was er een heel andere situatie dan we nu kennen. Er moet een ring van water rondom de aarde en haar dampkring zijn geweest, die in stand werd gehouden door het uitspansel met de daarbij behorende natuurkundige wetten. Wetten die we nu niet meer kennen.
In Psalm 148:4 lees ik: ‘Looft Hem, hemel der hemelen en gij wateren boven de hemel.’ God noemde het uitspansel hemel, dus hier staat: gij wateren boven het uitspansel. Ook het getuigenis van de oude volkeren spreekt over de aanwezigheid van water rondom de aarde en haar atmosfeer.

Wat is er nu bij de Zondvloed gebeurd? Toen Noach met zijn gezin veilig in de ark zat, heeft God het uitspansel weggenomen. Hij had het uitspansel geschapen, Hij heeft ook de bevoegdheid het weer weg te halen. Daardoor zijn al die wateren die boven het uitspansel aanwezig waren in enorme plasregens naar beneden gekomen. De sluizen des Hemels werden geopend (Gen. 7:11).
Nu is in de opbouw van de troon van God het uitspansel een belangrijk onderdeel. Toen dus in de weerspiegeling van Gods troon in de schepping het uitspansel werd weggenomen, had dat tot het ontzettende gevolg, dat op de aarde de hele schepping werd weggevaagd. De hele mensheid, de vogelen des hemels, het vee, het wild gedierte, alles wat leefde op aarde werd weggevaagd. Alleen wat met Gods toestemming in de ark was geborgen, overleefde de ramp.

Na de Zondvloed zijn de levensomstandigheden op aarde dusdanig verslechterd, dat de vraag gewettigd is of het in deze tegenwoordige wereld nog wel Gods bedoeling is dat de schepping de heerlijkheid van Zijn troon weerspiegelt.
Naar mijn stellige overtuiging is dat nog steeds Gods uitdrukkelijke bedoeling. We kunnen dat op twee punten afleiden uit het eeuwig verbond dat God met Noach en diens nageslacht sluit. God sluit dat verbond nl. niet alleen met Noach, maar ook met de dieren. God richt dus Zijn eeuwig verbond op met precies die vier groepen levende wezens die ook in Zijn troon vertegenwoordigd zijn: de mens, de arend, het rund en de leeuw (Gen. 9:9-10). Ik leid daaruit af, dat het Gods uitdrukkelijke wil is, dat de schepping de heerlijkheid van Zijn troon blijft weerspiegelen. God geeft Zijn eer aan geen ander.
Het tweede punt is, dat God een ander element van Zijn troon aan de schepping toevoegt. Het eerste element, het uitspansel, was verloren gegaan en God voegt nu een nieuw element van Zijn troon aan de schepping toe n.l. de regenboog. God zegt daarvan: ‘Mijn boog stel Ik in de wolken’ (Gen. 9:13). En die regenboog is niet alleen gegeven aan de mens als teken van Gods trouw, maar ook aan de dieren: Genesis 9:12-17. (Vier keer staat het er)

Er is nog een andere vorm van overeenstemming tussen de heerlijkheid van Gods troon en de heerlijkheid van de schepping. En dat is de opdracht van God om te prediken. De troon van God predikt. In Jesaja 6 roepen de Serafs: ‘Heilig heilig, heilig is de Here der Heerscharen; de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol.’ In Openbaring 4 lezen we, dat de vier levende wezens dag noch nacht rust hebben, zeggende: ‘heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt.’ De troon van God predikt de heerlijkheid van God.
Van de schepping lees ik hetzelfde in Psalm 19:1-5 ‘de dag doet sprake toestromen aan de dag en de nacht predikt kennis aan de nacht.’ Dag noch nacht heeft de schepping rust. Voortdurend, elke seconde, predikt de schepping het bestaan en de heerlijkheid van de Here God, de Almachtige. God openbaart Zich in Zijn schepping aan de mens: ‘Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit Zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben’ (Rom. 1:18-20).

De zes scheppingsdagen
Psalm 119:160 - Heel Uw Woord is de waarheid;
Johannes 17:17 - Jezus zegt in het Hogepriesterlijk gebed: Uw Woord is de waarheid.
Rest nog de vraag hoe het nu zit met de zes scheppingsdagen. Zijn dat nu dagen geweest van 24 uur of niet? God Zelf geeft in de Tien Geboden (Ex. 20:11) aan, dat het in Genesis 1 gaat om gewone dagen. Hij legt nl. uitdrukkelijk verband tussen de scheppingsdagen en de dagen van de week. In de situatie waarin Israël ± 2.500 jaar na de schepping leefde, kon dit niet anders worden verstaan.

Ik zal u vertellen hoe ik de totstandkoming van de schepping zie. Toen God besloot de schepping tot stand te brengen heeft Hij eerst alles uitgedacht: alle levensvormen, de doelmatigheid daarvan en de onderlinge afhankelijkheid van al die vormen. En natuurlijk de daarbij behorende kleurenpracht.
Hij heeft dat eerst allemaal tot in detail uitgedacht. God de Vader en de Here Jezus hebben daar ook enorm plezier aan beleefd (vergl. Ps. 104:26). U kunt dat lezen in Spreuken 8:22-30 en dan met name vers 30. Deze verzen hebben betrekking op de Here Jezus.
Toen God alles had uitgedacht en alles dus in feite al bestond, schoof Hij het zo de werkelijkheid in. Daar had Hij helemaal geen zes dagen voor nodig. Het had ook in een kwartier gekund. Hij gebood en het stond er (Ps. 33:9).

De vraag is dus niet: kan dat nu allemaal wel in zes dagen? Maar de vraag is: waarom heeft God zo ruimschoots de tijd genomen? Het antwoord op die vraag is, dat ook het begrip ‘tijd’ een onderdeel van de schepping is, dat in de schepping een plaats moest krijgen. Het ritme van dag en nacht, dat uitermate belangrijk is voor het leven, de cyclus van de week, de maand en het jaar (Gen. 1:14-16). De zon en de maan zijn geschapen tot heerschappij over de dag en de nacht. En de maan bepaalt ook de maand, vroeger wat nauwkeuriger dan tegenwoordig.
In Psalm 104:19 lees ik hoe God de maan heeft gemaakt voor de vaste tijden. Op de eerste dag van de nieuwe maan(d) werd er in Israël op de trompet geblazen (Ps. 81:4,5), en was er een speciale offerplechtigheid (Num. 28:11-15). En de zon bepaalt, behalve de dag en de nacht, ook het jaar.

De schepping is er helemaal op ingericht om op basis van de gestelde tijden (dag en nacht, de seizoenen en de feesttijden) te functioneren. Dat is de reden waarom God zo ruim de tijd heeft genomen om de schepping tot stand te brengen.

Henk Tamerius