De Opname van de Gemeente in de brieven van Paulus

Feike ter Velde • 79 - 2003/04 • Uitgave: 12
De Opname van de Gemeente in de brieven van Paulus
- Kwam Paulus met een nieuwe leer? -

De Opname van de Gemeente is steeds weer een punt van theologische discussie.
Is het een belangrijk punt in de Bijbel en waarom is het dan zo belangrijk? Kwam de apostel Paulus met iets nieuws of was het reeds een bekend begrip? Hoe moeten we ons dat voorstellen:
de komende hemelvaart van de gelovigen? Hoe ligt de Opname in relatie tot de Opstanding der doden? De Bijbel spreekt over de Opname als wezenlijk punt in de christelijke toekomstverwachting.


De Opname van de Gemeente staat in directe relatie tot “de éérste opstanding” (Openbaring 20:5,6). Er is in het onderwijs van het Nieuwe Testament sprake van verschillende momenten van opstanding. De eerste opstanding is die van de rechtvaardigen of gelovigen. Door het teloorgaan van het zicht op het profetisch Woord en het daarmee teloorgaan van een levende toekomstverwachting is ook de gedachte aan de eerste opstanding van de gelovigen, bij de komst van Christus, verloren geraakt. Er is een formulering gekomen als “Vanwaar Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden” en daarmee was voor de meeste christenen de kous af. Maar juist omdat er zo expliciet bij staat dat de overige doden niet werden opgewekt (Openb. 20:5) is het zo van belang te onderscheiden dat er meer dan één opstanding is en op verschillende momenten!
Bovendien, laten we goed opletten: het gaat hier duidelijk om een lichamelijke(!) opstanding van gelovigen. Concreet gaat het in Openbaring 20:4 over de mensen die gedood – onthoofd – waren vanwege het geloof. En die werden weer levend! Het gaat dus niet over “geestelijk doden” die weer levend werden, zeg maar: de wedergeboorte, zoals destijds deze tekst door Augustinus werd verklaard. Daarmee is van toen af aan verwarring ontstaan en is het profetisch Woord gaandeweg onder het stof geraakt.

Maar het gaat in Openbaring 20 over gelovigen(!), zij, die wedergeboren waren, zij die voor de Here Jezus hun leven hebben overgehad, diè werden weer levend. Zij waren lichamelijk gedood, door onthoofding, en werden lichamelijk opgewekt. Dit wordt hier genoemd: de eerste opstanding (Grieks: anastasis). Er staat uitdrukkelijk bij: de andere blijven in het graf…tot later! Er zijn na Augustinus nog buitengewoon veel pogingen gedaan om deze eerste opstanding te vergeestelijken. Uit het Nieuwe Testament kon men echter niet aantonen dat het woord ‘anastasis’ ook maar ergens wordt gebruikt voor een soort geestelijke opstanding, een opstanding van de ziel. Het woord betekent alleen maar: ‘lichamelijke opstanding’ en anders niet.
Interessant en belangrijk is het om te weten dat voorstanders van de vergeestelijking van de opstanding in Openbaring 20 vooral uitgaan van de woorden van de Here Jezus: “Want Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van God zullen horen en die haar horen zullen leven” (Joh. 5:25). Dat is echter geen sterk punt, want de Here Jezus spreekt hier niet over ‘opstanding’ – anastasis. Hij heeft Zijn woorden zorgvuldig gekozen en wij mogen die niet verkeerd uitleggen! In deze tekst gaat het om de ‘geestelijke geboorte uit de dood en de zonde’. Maar als Hij verder gaat over het toekomstige oordeel dàn spreekt Hij wel over ‘anastasis’ : “…allen die in de graven zijn….tot de opstanding (Grieks: ein anastasin) ten leven… tot de opstanding (Grieks: ein anastasin) ten oordeel” (Joh. 5:29). Hiermee heeft de Here Jezus de basis gelegd voor de twee ‘opstandingen’ die we in Openbaring 20 (en elders) vinden, n.l. de opstanding ten leven en de opstanding ten oordeel. En ook de volgorde: eerst de opstanding van de gelovigen (ten leven) en daarna van de anderen (ten oordeel). Bovendien wijst de Here Jezus nog duidelijk op de verschillende tijdsbedelingen: Hij zegt “De ure is NU…” (:25) – namelijk dat mensen tot geloof kunnen komen, wedergeboren kunnen worden en… "de ure KOMT…” (:28) dat is dus in de toekomst! Laten we goed letten op dit onderscheid en de dingen niet door elkaar halen.

Hiermee is het punt van de eerste opstanding en daarmee direct verbonden de ‘Opname van de Gemeente’ zoals beschreven door Paulus, bijbels/theologisch helder en traceerbaar in het onderwijs van de Heiland.

Want als Paulus spreekt over de Opname van de Gemeente (1 Thess. 4:13-18), dan heeft hij het over diezelfde eerste(!) opstanding – “zullen het éérst opstaan” (:16) [Grieks: anastesontai proton]. Deze ‘eerste opstanding’ staat dus in nauw verband met de Opname van de Gemeente in heerlijkheid. Wat de apostel Paulus hierover schrijft en onderwijst, ligt geheel in het verlengde van het onderwijs van de Here Jezus zelf, zoals hierboven beschreven. Hij komt niet met een nieuwe leer, maar met dat wat hij van de Here zelf heeft vernomen. De gelovigen van Thessalonica, die erg met de Wederkomst van Christus bezig waren, moeten 1) hun leven heiligen (4:1-3), voorts 2) de broederschap liefhebben (4:9) en 3) gewoon met hun handen blijven werken en hun brood verdienen (4:11 en 12). Maar, levende in de verwachting van Christus wederkomst is het van belang wat dàn volgt: namelijk de Opname van de Gemeente als het eerstkomende heilshandelen van God. Paulus legt er de nadruk op dat hij dit met gezag onderwijst: het is een woord des Heren (:15). Wat een geweldig heerlijk uitzicht is dat voor hardwerkende mensen: er komt een dag dat de Here komt, niet om alles te verwoesten, maar om hen, die in Christus ontslapen zijn, te doen opstaan uit het graf. De dan levende gelovigen zullen samen met de in Christus ontslapenen de Here tegemoet gaan om door Hemzelf gebracht te worden in “het huis des Vaders” (Joh. 14:1-3). Daarna gaat hij spreken over “de dag des Heren” (5:1,2) – dat is de Grote Verdrukking, die “een verwoesting van de Here” zal zijn (Jes. 13:6). De Opname van de Gemeente, oftewel ‘de opstanding ten leven’ – vinden we ook bij Paulus’ beschrijving van de Opstanding van Christus (1 Cor. 15). Eerst spreekt hij over het historische feit van de opstanding van Christus – het is echt gebeurd en Hij is echt lichamelijk verrezen uit het graf. Dan spreekt hij over het geloof in de opstanding en de gevolgen daarvan voor de gelovigen. Daarna spreekt hij over het sterven, vooral over het sterven van de gelovigen en van hun opstanding uit het graf, om tenslotte ook te spreken over de gelovigen, die dan, op dat tijdstip, nog leven op deze aarde in hun aardse lichaam. Die zullen niet sterven, maar op het tijdstip van de opstanding van de gelovigen uit het graf – de eerste opstanding dus – zullen zij, de gelovigen die dan op aarde leven, niet sterven, maar veranderd worden (15:51). De doden, dat zijn zij, die in Christus zijn gestorven (1 Thess. 4:16) – dus de gelovigen, die reeds zijn gestorven – zullen onvergankelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden (:52). Op de dag van de opstanding van de gelovigen zullen de gelovigen in de hele wereld – in een oogwenk, een ondeelbaar ogenblik – bekleed worden met onsterfelijkheid. Op die grote dag worden we in de hemel opgenomen, hetzelfde als wat Paulus schrijft aan de Thessalonicenzen. In zijn tweede brief noemt hij dat “onze vereniging met Hem”. In die verwachting mogen de gelovigen leven en uitzien (Titus 2:13).

In die verwachting mogen de gelovigen zingen bij het graf van een geliefde, die in Christus is gestorven. Want straks zal het graf open gaan en zij zullen in onvergankelijkheid worden opgewekt, teneinde samen met ons te worden verenigd met de Heiland, die we zo onuitsprekelijk liefhebben.

Feike ter Velde