De zonde laat je nooit achter je
In de evangelische wereld lijkt het er wel eens op dat je het wel over de zonde mag hebben, maar zo gauw mogelijk terecht moet komen bij de genade. Natuurlijk kun je de zonde niet overslaan, zo vindt men, maar laten we er alsjeblieft met hinkstapsprongen doorheen gaan en het zo snel mogelijk achter ons laten, want tenslotte leven wij immers uit de genade. Dáár moeten we het over hebben!
Ik snap het ergens best wel, want spreken over de zonde is vandaag niet populair. Het is niet erg aangenaam om het daar over te hebben. Ook christenen hebben daar een broertje aan dood. Wij vinden dat we daar in een evangelisatieactiviteit niet zomaar mee aan moeten komen, want dat strijkt mensen tegen de haren in en eigenlijk zijn we het daar als christenen ook wel mee eens. Wij vinden zelf ook dat het een naargeestig onderwerp is, waarmee je een ander niet lastig moet vallen. Laten we liever via het onderwerp van de liefde van God uiteindelijk ook iets te berde brengen over zoiets als de zonde, maar er vooral niet teveel woorden aan vuil maken.
Levensgroot probleem
De zonde is echter geen marginaal probleem dat we zonder mankeren ook even terzijde kunnen stellen, of zelfs achterwege kunnen laten. Nee de zonde zelf is de kwintessens van alles, de kern waar het om draait. Dáár gaat het nu juist om bij de menswording van God in Jezus. Iemand heeft dat eens prachtig onder woorden gebracht door te zeggen: ‘Toen de zonde in de wereld kwam, dacht God: dan kom Ik ook!’ Zo serieus nam God de zonde! Hij wilde die diepe kloof tussen Hem en ons overbruggen.
Maar hoe komt het toch dat wij om de zonde heen willen gaan? Dat we daar niet te veel woorden aan willen wijden? Is dat niet omdat we toch ergens wel goed van onszelf denken? Dat we per saldo vinden dat ons leven er wel mee door kan? We zijn natuurlijk niet vlekkeloos, maar toch valt het allemaal wel mee met ons. God moet eigenlijk niet zo moeilijk doen over een paar onvolkomenheden van ons. Maar moeten we dan niet van onszelf schrikken? Want is er dan wel enig benul bij ons dat het hierbij om een levensgroot en loodzwaar probleem gaat?
Omdat ons zicht op de realiteit van de zonde zo beperkt is en we het eerder als een wat vreemde hobbel zien waar de Bijbel over spreekt, onderschatten we ook welke macht de zonde vandaag nog in ons leven kan hebben. De zonde wordt dan wel gezien als een oneffenheid die moet worden gladgestreken en Godzijdank is dat gebeurd en nu zijn wij gekocht en betaald door het bloed van Jezus.
Twee stappen vooruit, één achteruit
Natuurlijk: in Christus zijn wij een nieuwe schepping; het oude is voorbij gegaan, het nieuwe is gekomen. Je kunt daar heel triomfalistisch mee omgaan, maar dan ontgaat het je dat we nog moeten worden wat we zijn. Ja, laat dat goed tot ons door mogen dringen: we moeten nog worden wat we al zijn! Een nieuwe schepping in Christus! Dat gaat bij stukjes en beetjes. Dat gaat met vallen en opstaan. Twee stappen vooruit en één achteruit.
Het Nieuwe Testament als geheel windt er ook geen doekjes om. Er is een voortdurende strijd tegen de zonde. Dat hebben we niet achter ons gelaten toen we tot geloof kwamen. Ja, we zijn bevrijd van de schuld van de zonde, maar wel zijn we elke dag onderhevig aan de macht van de zonde. We zouden ons vergissen als we daar geen rekening mee houden. Dat is waar we mee te maken hebben. Dat is de realiteit van ons christen zijn. We zondigen steeds weer opnieuw.
Dit steeds-weer-zondigen brengt Paulus er toe om op een zeker moment uit te roepen: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?’ (Romeinen 7:24) Voor Paulus was het een groot verdriet in zijn leven als christen. Je krijgt in Romeinen 7 de indruk dat dit hem innerlijk verscheurt. ‘Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik.’ Hij merkt in zijn hart een mechanisme op: enerzijds is het verlangen zich te verlustigen in dat wat God vraagt, maar tegelijkertijd is er steeds weer de neiging tot zondigen, waarvan hij zich een krijgsgevangene noemt. Die uitroep ‘Ik ellendig mens’ komt uit zijn tenen, het is een kreet van wanhoop dat hij er maar niet in slaagt om de zonde uit zijn leven te bannen.
Geen overwinning zonder strijd
Sommige christenen wijzen erop dat na Romeinen 7 Romeinen 8 komt, waarin Paulus schrijft over het overwinnende christelijke leven. Zij leggen het dan zo uit dat Paulus in Romeinen 7 over zijn leven vóór zijn bekering gesproken heeft en in Romeinen 8 over zijn leven na zijn bekering. Ja, dat zouden we wel willen. Die chronologie van de hoofdstukken zet ons op het verkeerde been, want in al zijn geschriften laat hij uitkomen dat wij als christenen niet gevrijwaard zijn van een strijd tegen de wereld, het eigen vlees en de duivel, kortom tegen de zonde. Hij laat ons zelfs in Efeziërs 6 een geestelijke wapenrusting aantrekken waarmee wij de vijand te lijf kunnen. Nee, Romeinen 7 is steeds opnieuw aan de orde, net zoals Romeinen 8. De strijd, maar ook de overwinning. De overwinning, maar ook de strijd. En geen overwinning zonder strijd. Als je in die strijd hebt overwonnen en je hebt je verootmoedigd voor God door schuld te belijden, dan mág je spreken over de zegeningen van een diep zondebesef.
Yme Horjus
Ik snap het ergens best wel, want spreken over de zonde is vandaag niet populair. Het is niet erg aangenaam om het daar over te hebben. Ook christenen hebben daar een broertje aan dood. Wij vinden dat we daar in een evangelisatieactiviteit niet zomaar mee aan moeten komen, want dat strijkt mensen tegen de haren in en eigenlijk zijn we het daar als christenen ook wel mee eens. Wij vinden zelf ook dat het een naargeestig onderwerp is, waarmee je een ander niet lastig moet vallen. Laten we liever via het onderwerp van de liefde van God uiteindelijk ook iets te berde brengen over zoiets als de zonde, maar er vooral niet teveel woorden aan vuil maken.
Levensgroot probleem
De zonde is echter geen marginaal probleem dat we zonder mankeren ook even terzijde kunnen stellen, of zelfs achterwege kunnen laten. Nee de zonde zelf is de kwintessens van alles, de kern waar het om draait. Dáár gaat het nu juist om bij de menswording van God in Jezus. Iemand heeft dat eens prachtig onder woorden gebracht door te zeggen: ‘Toen de zonde in de wereld kwam, dacht God: dan kom Ik ook!’ Zo serieus nam God de zonde! Hij wilde die diepe kloof tussen Hem en ons overbruggen.
Maar hoe komt het toch dat wij om de zonde heen willen gaan? Dat we daar niet te veel woorden aan willen wijden? Is dat niet omdat we toch ergens wel goed van onszelf denken? Dat we per saldo vinden dat ons leven er wel mee door kan? We zijn natuurlijk niet vlekkeloos, maar toch valt het allemaal wel mee met ons. God moet eigenlijk niet zo moeilijk doen over een paar onvolkomenheden van ons. Maar moeten we dan niet van onszelf schrikken? Want is er dan wel enig benul bij ons dat het hierbij om een levensgroot en loodzwaar probleem gaat?
Omdat ons zicht op de realiteit van de zonde zo beperkt is en we het eerder als een wat vreemde hobbel zien waar de Bijbel over spreekt, onderschatten we ook welke macht de zonde vandaag nog in ons leven kan hebben. De zonde wordt dan wel gezien als een oneffenheid die moet worden gladgestreken en Godzijdank is dat gebeurd en nu zijn wij gekocht en betaald door het bloed van Jezus.
Twee stappen vooruit, één achteruit
Natuurlijk: in Christus zijn wij een nieuwe schepping; het oude is voorbij gegaan, het nieuwe is gekomen. Je kunt daar heel triomfalistisch mee omgaan, maar dan ontgaat het je dat we nog moeten worden wat we zijn. Ja, laat dat goed tot ons door mogen dringen: we moeten nog worden wat we al zijn! Een nieuwe schepping in Christus! Dat gaat bij stukjes en beetjes. Dat gaat met vallen en opstaan. Twee stappen vooruit en één achteruit.
Het Nieuwe Testament als geheel windt er ook geen doekjes om. Er is een voortdurende strijd tegen de zonde. Dat hebben we niet achter ons gelaten toen we tot geloof kwamen. Ja, we zijn bevrijd van de schuld van de zonde, maar wel zijn we elke dag onderhevig aan de macht van de zonde. We zouden ons vergissen als we daar geen rekening mee houden. Dat is waar we mee te maken hebben. Dat is de realiteit van ons christen zijn. We zondigen steeds weer opnieuw.
Dit steeds-weer-zondigen brengt Paulus er toe om op een zeker moment uit te roepen: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?’ (Romeinen 7:24) Voor Paulus was het een groot verdriet in zijn leven als christen. Je krijgt in Romeinen 7 de indruk dat dit hem innerlijk verscheurt. ‘Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik.’ Hij merkt in zijn hart een mechanisme op: enerzijds is het verlangen zich te verlustigen in dat wat God vraagt, maar tegelijkertijd is er steeds weer de neiging tot zondigen, waarvan hij zich een krijgsgevangene noemt. Die uitroep ‘Ik ellendig mens’ komt uit zijn tenen, het is een kreet van wanhoop dat hij er maar niet in slaagt om de zonde uit zijn leven te bannen.
Geen overwinning zonder strijd
Sommige christenen wijzen erop dat na Romeinen 7 Romeinen 8 komt, waarin Paulus schrijft over het overwinnende christelijke leven. Zij leggen het dan zo uit dat Paulus in Romeinen 7 over zijn leven vóór zijn bekering gesproken heeft en in Romeinen 8 over zijn leven na zijn bekering. Ja, dat zouden we wel willen. Die chronologie van de hoofdstukken zet ons op het verkeerde been, want in al zijn geschriften laat hij uitkomen dat wij als christenen niet gevrijwaard zijn van een strijd tegen de wereld, het eigen vlees en de duivel, kortom tegen de zonde. Hij laat ons zelfs in Efeziërs 6 een geestelijke wapenrusting aantrekken waarmee wij de vijand te lijf kunnen. Nee, Romeinen 7 is steeds opnieuw aan de orde, net zoals Romeinen 8. De strijd, maar ook de overwinning. De overwinning, maar ook de strijd. En geen overwinning zonder strijd. Als je in die strijd hebt overwonnen en je hebt je verootmoedigd voor God door schuld te belijden, dan mág je spreken over de zegeningen van een diep zondebesef.
Yme Horjus