Debir - Ontmoetingsplaats in het Allerheiligste

Gieneke van Veen-Vrolijk • 83 - 2007 • Uitgave: 6
DEBIR
Ontmoetingsplaats in het Allerheiligste


In het Bijbelse verslag over de tempelbouw komt het Hebreeuwse woord ‘debir’ (uitspraak: devier) voor. Dit opmerkelijke woord heeft in de beschrijving van de salomonische tempel – opgetekend in 1Kon. 6-8 en 2Kron. 3-5 – een bijzondere plaats. ‘Debir’ komt alleen voor in voornoemde tekstdelen (1Kon. 6:5,16,19-23,31; 7:49; 8:6,8; 2Kron. 3:16; 5:7,9) en wordt uitsluitend gebruikt betreffende de beschrijving van de tempel(bouw).
Maar wat betekent ‘debir’ eigenlijk? Helaas is de exacte betekenis van ‘debir’ niet eenvoudig weer te geven.
Als mogelijke afleiding van het werkwoord ‘dibber’ (= spreken) zou ‘debir’ een ‘spreekplaats’ of ‘aanspraakplaats’ kunnen aanduiden; deze afleiding is echter niet geheel zeker. Andere vertalingen gaan uit van een mogelijke afleiding van een werkwoord dat ‘achter zijn’ betekent en zo komt men dan op de vertaling ‘binnenste/achterkamer’.

Waarom nu aandacht voor dit moeilijk vertaalbare woord?
Daar deze term ‘debir’ zo duidelijk naar voren komt in de tempelbouw-geschiedenis en herhaaldelijk wordt genoemd in verband met het Heilige der heilige, rijst de vraag of dit merkwaardige woord ons toch meer te zeggen heeft dan wij in eerste instantie zouden vermoeden.
In de tempelbouw-beschrijving komen gegevens naar voren die helpen een beeld te vormen betreffende functie en betekenis van de ‘debir’.
De ‘debir’ bevond zich in het meest binnenste van de tempel (1Kon. 6:5) en was de heilige plaats bestemd voor huisvesting van de Ark. Het Heilige der heiligen werd ook als ‘debir’ aangeduid en daar brachten de priesters de Ark. ‘Debir’ blijkt zo te zijn: heiligdom, ontmoetingsplaats/spreekplaats. Men had echter geen vrije toegang tot het Allerheiligste, de ‘debir’.

De enige Bijbeltekst waar ‘debir’ niet direct in verband met de tempelbouw voorkomt is Ps. 28:2. Deze Psalm is een gebed om verlossing (vers 1-5), gevolgd door dankzegging voor het door God gegeven antwoord (vers 6-9). In vers 2 lezen wij dat de gelovige tot de Here God roept en bidt: “Hoor de stem van mijn smekingen als ik tot U roep, als ik mijn handen ophef naar de ‘debir’/bijzondere ontmoetingsplaats van Uw heiligdom.”
Wij zagen dat ‘debir’ het binnenste van de tempel is en tevens aanduiding van het Heilige der heiligen (vergelijkbaar met de meest heilige plaats in de Tabernakel, Ex. 26:33). Deze woorden van Psalm 28 geven aan dat Gods heiligdom, de tempel, één bepaalde plaats heeft – de ‘debir’ – het Allerheiligste, waarheen de gelovige zich richt en zo de Here God mag aanroepen. Door het gebruik van ‘debir’ verwijst de psalmist naar het aardse heiligdom van God.

Het Nieuwe Testament leert ons, dat de grote Hogepriester, de Here Jezus Christus, de hemel inging en ons de weg naar Gods hemelse heiligdom gebaand heeft (Hebr. 4:14-16). De biddende gelovige heeft nu – in de ‘binnenkamer’ – uitsluitend door Jezus’ offer (Hebr. 9:12-15) vrije toegang tot de ‘debir’/het Heiligdom, door Zijn bloed (Hebr. 10:19-22). Te allen tijde mogen wij God biddend ontmoeten in Zijn ‘debir’.
“Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart in volle zekerheid van het geloof…” (vers 22).

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk