Dick Oostra: 'Maar ik had zelf die stap nog nooit gezet!'

Feike ter Velde • 86 - 2010 • Uitgave: 24
Hij werd geboren in Leeuwarden. Dick Oostra (76) emigreerde 1951 op 17-jarige leeftijd naar Canada. Zijn moeder was al overleden en zijn zusje deed de huishouding. Hij wilde graag soldaat worden, want hij had de bevrijding van Nederland door o.a. de Canadezen meegemaakt. Omdat zijn zuster en zwager daar reeds naartoe waren gegaan, lag het voor de hand dat hij ook naar Canada zou gaan. Zij waren tot voogd aangesteld over Dick. Hij ging in Ontario wonen, eerst bij zijn zus en toen in een kosthuis, een Canadese hospita. Daar werd zijn leven veranderd, onverwacht. Dick kijkt nu terug.

Ik ben gereformeerd opgevoed. Mijn vader was een gelovige man, hij leefde uit zijn geloof. Juist ook in de praktische zin. Mijn moeder overleed toen ik negen jaar oud was. Ik heb haar alleen maar ziek gekend. Hij zorgde goed voor zijn gezin. Op mijn twaalfde jaar ging ik naar catechisatie. Maar vader zorgde altijd voor de omgeving, voor mensen die arm waren. Ik dacht: zo kan ik nooit leven. Ik had geen gelovig hart en ik dacht ook dat ik niet uitverkoren was. Maar vader sprak met mij over de Bijbel. ’s Avonds zag ik hem vaak op zijn knieën voor zijn bed en ’s morgens als ik wakker werd weer. Ik dacht vaak: wanneer slaapt die man.
Hij heeft veel meegemaakt. Ik was en nakomertje, maar hij heeft vier kinderen, drie jongens en een meisje, verloren. Ik heb ze nooit gekend. Hij had twee wereldoorlogen meegemaakt. Hij was getekend door het zware leven. Maar ik dacht: zoals hij leeft en gelooft zo kan ik niet leven. Ik wilde ook geen huichelaar zijn, dus ik dacht op 17-jarige leeftijd: ik kap ermee. Maar ik wilde mijn vader geen pijn doen. De grootste reden om weg te gaan, naar Canada, was om te stoppen met kerk en geloof en de wereld in te trekken.

Eindelijk vrij, verlost van huis, verlost van het christelijk geloof, ik kon de wereld in trekken. Ik vond een kosthuis en was daar de enige kostganger. Het was een weduwe en ik kwam er direct achter dat zij christen was. Ze bad hardop voor het eten en daarna. ’s Avonds ging ze bidden om de dag te besluiten en toen ging ze nog knielen ook. Ik wist niet goed wat ik moest doen, maar uit beleefdheid bleef ik maar zitten. Stukje voor stukje vertelde ze mij wat ze als christen had meegemaakt. Ze was echt een moeder voor me. Soms ging ik met haar mee naar de kerk, een baptistengemeente. Die naam kende ik wel uit Nederland, maar ik dacht altijd dat het een sekte was. Deze weduwe heeft een zaadje van het evangelie in mijn hart geplant. Ze was een echte evangelist.

Na ongeveer drie jaar, ik woonde toen op kamers met een andere Nederlandse jongen, kwam er een man langs om verzekeringen te verkopen. Ik heb nooit iets gekocht, maar het gesprek kwam op geestelijke dingen. Hij bleek een vurige christen. Hij heette Max Runions. Hij begon met zijn getuigenis, hoe hij zelf tot Christus was gekomen. Hij nodige ons uit voor de zondagsschool, waar hij Bijbelstudie gaf, voordat de kerkdienst begon. Hij had een dochter met wie ik een paar keer uit ben geweest. Ik vertelde haar dat ik wel meer van het geloof van haar vader wilde weten. Ze zei dat ik dan naar de Bijbelschool moest gaan. Daar had ik nooit over gehoord, maar zij regelde alles. Op het inschrijfformulier stond één vraag die ik niet begreep: Wat is je getuigenis? Ik zei dat ik christelijk geboren was en dat ik ook wel de Here wilde dienen. Zij schreef mijn getuigenis op, dat niet helemaal mijn eigen verhaal was, want ik had nog nooit gehoord over je getuigenis geven. Maar ik werd drie weken later aangenomen als student. Zo’n zeshonderd studenten in het eerste jaar.
In de derde week, in de evangelisatieklas, leerden we hoe je iemand tot Christus moest leiden. Ik wist niet wat ik hoorde. Maar ik had zelf die stap nog nooit gezet! Naast mijn bed ben ik neergeknield en toen heb ik concreet gebeden om vergeving van mijn zonden en het ontvangen van de Heilige Geest.
Toen heb ik een brief naar mijn vader geschreven. Ik vertelde hem wat ik had gedaan en ik vroeg hem waarom hij mij dat nooit heeft uitgelegd. Hij schreef terug. Ik zal dat nooit vergeten. Hij feliciteerde me en schreef: “Mijn jongen, voor ons is het nooit zo duidelijk uitgelegd, zoals jij het daar hoort. Ik heb het zoekende gevonden, maar ik ben blij dat jij het daar hebt mogen vinden.” Toen hij dat terugschreef werd ik trots op hem. Wat een eerlijke en lieve man!

Drie winters, dus drie maal zes maanden ben ik daar geweest. Die andere maanden werkte ik om de volgende zes maanden te kunnen betalen. De nadruk was zending, maar ik wilde geen zendeling worden en ook geen predikant. Ik ging weer werken. Ik ging voor het CNV leden zoeken onder de bouwvakkers in Canada. Op een zaterdagavond moet ik een toespraakje houden voor jonge mensen in een kerk. Na afloop kreeg ik een logeeradres en die mensen hadden een leuke dochter. Dat werd mijn vrouw, Betty. Een jaar later zijn we getrouwd. We hebben vier kinderen gekregen, drie jongens en een meisje. We hebben nu tien kleinkinderen. Ze wandelen allemaal met de Here. Dat is niets om op te pochen, maar het is de genade van God!

In het derde jaar van ons huwelijk kwam een Amerikaans evangelistenduo in onze kerk. Betty en ik hadden nog nooit echt diep over ons geloof gesproken. Betty was een oprecht christen. Ik had haar, kort na ons huwelijk, een keer meegenomen naar een evangelische gemeente. Het was de gemeente van mijn geestelijke vader, die verzekeringsman. Na afloop vroeg ik aan Betty: “Hoe vond je ’t?” Mijn lieve, gereformeerde vrouw zei: “Nooit weer!” Ten eerste mocht de dominee geen grap vertellen waar iedereen om moest lachen. En ten tweede zei iemand achter ons tijdens de dienst: “Halleluja!” Dat vond ze verschrikkelijk. We praatten van die tijd af nooit meer over de kerk.
Betty merkte dat ik niet meer gelukkig was in de kerk. Ik legde haar uit dat ik die droge preken niets vond. Toen zei zij iets wat ik nooit meer zal vergeten: “Als jij niet gelukkig bent, dan kan ik ook niet gelukkig zijn. Laten we dan iets anders gaan zoeken.” Zodoende kwamen we in de kerk van de verzekeringsman. Die week hadden ze evangelisatiesamenkomsten. De sprekers waren Ralph en Lou Sutera uit Amerika. Ze zijn tweelingbroers. Toen we de kerk uitkwamen zei Betty: “Dat heb ik nog nooit gedaan, persoonlijk Jezus aangenomen.” De volgende avond kwam weer de uitnodiging om je leven aan Christus te geven. Betty ging als eerste naar voren. Ik kon niet geloven wat Betty was overkomen. Ze stond in vuur en vlam voor de Here en dat deed ook mijn eigen kaarsje weer hoger oplaaien. In die week kwamen nog honderdtwintig, waarvan dertig Nederlanders, tot overgave aan Christus. Allemaal mensen die het evangelie nog nooit duidelijk uitgelegd hadden gekregen.

Als de Sutera’s naar Canada kwamen, nam ik een week vrij van mijn werk. Zeven jaar later vond er een opwekkingscampagne plaats in de stad Saskatoon. De eerste week begon al heel bijzonder. Er waren mensen die niet konden wachten. Voordat de dienst begon werd al de uitnodiging gedaan en kwamen tientallen mensen naar voren, menigeen in tranen, om hun leven in orde te maken met God. Week na week zochten we naar een grotere kerk, want de mensen konden er niet meer in. Zes maanden duurde de campagne, terwijl het plan was om twee weken te blijven. De opwekking brak uit. Duizenden mensen werden diep aangeraakt en veranderd.
We kwamen uiteindelijk in de grootste kerk van Saskatoon, waar de dominee de eerste avond als eerste naar voren kwam om zijn leven opnieuw aan de Here te geven en voor hem werden zijn leven en zijn bediening volkomen vernieuwd. Hij was moe geworden van de kerk en van de mensen. Hij moest de kar trekken en dat werd hem te veel. Hij knielde neer in een bomvolle kerk, waar ook zijn ouderlingen en collega-predikanten aanwezig waren. Hij beleed zijn zonden en de hoogmoed die paste bij zijn status als hoofdpredikant van zo’n grote kerk. Maar die hoogmoed werd hem die avond tot grote zonde. De Geest verbrak zijn hart. De kerk bleef dag en nacht open. Er kwamen zoveel mensen tot geloof, dat het politiebureau het te druk kreeg. Honderden mensen kwamen om gestolen spullen terug te brengen. De politie plaatste een advertentie in de krant van Saskatoon dat ze geen ruimte meer hebben om het op te slaan en dat de mensen niet meer moesten komen.

Ik heb een boek geschreven dat heet Church in the Rocks met een rode streep door de laatste S. De term betekent dat een kerk in verval is, rocks, meervoud. Maar in het enkelvoud, dus zonder die S, is het de kerk die op de rots, dat is Christus, staat.
In dat boek beschrijf ik wat er wordt gemist, zelfs als er een opwekking is geweest. De opwekking verandert mensen, maar de opwekking moet ook veranderde kerken voortbrengen. De kerk moet door oudsten geleid worden die de stem van God verstaan. Zo’n kerk moet mensen leiden tot discipelschap en het geld dat binnenkomt moet zij niet voor zichzelf gebruiken om salarissen te betalen en allerlei andere kosten, maar om financieel en geestelijk armen te helpen. We moeten weer terug naar wat Christus zei: “Ik zal Gemeente bouwen.” Dat doet Hij dus, niet wij. Hij wil de Gemeente toerusten met mensen die gaven hebben om de taken te verrichten (Efeziërs 4): Die moet elke gemeente hebben. Niet een bediening van één man, maar iedereen moet in de bediening staan. Jezus zei: “Maak mij discipelen.” Dat zijn mensen die de kerk vormen en Christus’ werk kunnen voortzetten op aarde. Totdat Hij komt!

Website: www.richardoostra.com

Feike ter Velde