Genade, zo oneindig groot

ds. Johan M. Zijlstra • 85 - 2009 • Uitgave: 14/15
Genade Gods, zo rijk en vrij
door genade ben ‘k een kind van God
de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen

Genade, zo oneindig groot


En als nou iemand van die genade wist, ervan heeft ervaren, is het John Newton (1725-1807) wel. Leest u maar mee.
Z’n kinderjaren verliepen niet van een leien dakje. Toen hij elf was, stierf zijn moeder. Een onbezorgde jeugd was er niet meer bij. Zijn vader, scheepskapitein, kon hem wel gebruiken en daarmee begon een leven vol ontberingen. Wat maakte het kind John eigenlijk niet mee: wilde avonturen, afranseling, veel te vroeg ook verkeerde hij in doodsnood. Hij bracht een tijd op een oorlogsschip door, de verruwing daar nam alleen maar toe. Zware lichamelijke straf ging niet aan hem voorbij. Echter, de doorzetter Newton ‘klom op’, maakte promotie. Tenslotte - althans in deze fase van zijn leven - werd hij kapitein op een slavenschip. In Afrika werd de menselijke, zwarte vracht ‘ingeladen’ en in Amerika werd de lading - liefst met veel winst - verhandeld.
Dat Newton in zijn jonge jaren niet totaal verruwde, komt mede door het feit dat hij al jong ging houden van een meisje dat later zijn vrouw geworden is. Maar ook de weinige jaren van godsdienstige opvoeding, z’n moeder was een gelovige vrouw, zijn niet zonder vrucht gebleven. Vijfentwintig jaar was hij toen hij het boekje van Thomas á Kempis in handen kreeg, De navolging van Christus. Het wonder gebeurde, hij kwam tot bekering, zijn leven veranderde van de ene dag op de andere. Of zijn leven toen een radicale wending nam? Ja en nee. Ja, zijn bekering was een complete omkeer ‘sinds Jezus woonde in zijn hart’ Nee, omdat zijn levensheiliging moest gaan beginnen, zijn discipelschap moest gaan groeien. Zo zag hij niet onmiddellijk in dat hij geen mensen meer kon verhandelen, dat de slavenhandel en -mishandeling haaks stonden op de geboden van Christus. En daarom dacht hij er niet aan zijn dagelijks werk op te geven, dat duurde nog een paar jaar.
Omdat het besef van genade in zijn leven alleen maar toenam - hij was inmiddels dertig jaar - kwam hij tot het inzicht dat z’n werk lijnrecht indruiste tegen het woord van God. Hij raakte aan wal - door Gods woord niet aan lager wal - en wist zich geroepen predikant te worden. In 1764 deed hij intrede in de kerk te Onley, later te Londen. In Londen raakte Newton bevriend met het parlementslid Wilberforce, die ook predikant wilde worden, maar Newton raadde hem dat sterk af. “Vriend”, zei John vaak, “jij, op jouw post, jij kunt je daadwerkelijk inzetten voor afschaffing van de slavernij, jij hebt regeringsinvloed.” In 1807, zijn sterfjaar, verbood men de slavenhandel op Afrika, in 1833 werd in het Britse rijk de slavenhandel afgeschaft. We geloven toch dat het Evangelie werkt als zuurdesem en alles doortrekt? Zouden wij niet geloven dat de Boodschap van de Here ook ons blijft vormen en beïnvloeden?

Een van zijn bekendste liederen is Amazing grace (Opw. 428) over de onvoorstelbare genade, over de goedgunstigheid die je niet hebt verdiend. Daar blijft John Newton zich over verbazen, hij raakt er niet over uitgezongen. Eigenlijk bezingt hij in al zijn liederen steeds weer de genade, verbazingwekkend. Toen hij ooit wat aantekeningen maakte voor zijn eigen grafsteen, gebruikte hij de woorden ‘behouden, teruggekeerd, vergeven, geroepen’ en liet hij ook uitkomen dat hij voor zijn bekering geleefd had in strijd met het Evangelie. Alsof je Paulus hoort spreken!

Genade, zo oneindig groot,
Dat ik, die ’t niet verdien
het leven vond, want ik was dood
en blind, maar nu kan ‘k zien.

Want Jezus droeg mijn zondelast
en tranen aan het kruis.
Hij houdt mij door genade vast
en brengt mij veilig thuis.


Amazing grace kreeg destijds de titel mee ‘De terugblik en de verwachting van het geloof’. Het lied zingt immers ook over de toekomst voor het kind van God, over de heerlijkheid na graf en dood.

Als ik daar in zijn heerlijkheid
mag stralen als de zon,
dan prijs ik Hem in eeuwigheid
dat ik genade vond.


Op latere leeftijd liet zijn geheugen hem in de steek, hij verviel vaak in herhaling. Maar hij merkte telkens weer op: “Twee dingen kan ik nooit vergeten, ik ben een groot zondaar en Jezus Christus is een grote Zaligmaker.”
Ongetwijfeld zal dit lied in een volgend supplement van de JdH-bundel een plekje krijgen. Dat heeft het trouwens al, in de harten van veel kinderen Gods.

ds. Johan M. Zijlstra