Het Evangelie van Matteüs (14)

Gert van de Weerd • 87 - 2011 • Uitgave: 11
Profetie in het Nieuwe Testament

Met Matteüs 24:37 begint een Bijbelgedeelte dat de toestand in de wereld schetst, als de Gemeente van Christus wordt weggenomen van de aarde. Daarin wordt een vergelijking getrokken met de zondvloed (Genesis 6:5 tot 9:7), want er zijn opvallende overeenkomsten. Toen werd de gelovige Noach met zijn gezin gered van de watervloed (een straf van God), want: ‘de boosheid des mensen was groot op de aarde’ (Genesis 6:5). De opname bewaart de Gemeente voor de verschrikkingen van de komende oordelen (de Grote Verdrukking) en redt hen tevens uit de handen van de antichrist.

‘Zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in [die] dagen vóór de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging, en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn’ (Matteüs 24:37-39).

Etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende
Alles is normaal; het leven gaat z’n gewone gang. Dus… geen vervolgingen, hongersnoden, rampen en oorlogen, zoals door Jezus voorzegd? Neen, niet op dat bijzondere moment. Want dan is de antichrist al bezig zijn macht te vestigen. Dankzij zijn invloed is het tijdelijk rustig en in die rustperiode zal de opname vallen.

Tot op de dag, waarop Noach in de ark ging…
Toen Noach en zijn gezin de ark binnengingen, deed God zelf de deur dicht (Genesis 7:16c). Daarmee werd de laatste vluchtweg afgesloten. Zij die achterbleven (de goddelozen), moesten de volle zwaarte van Gods rechtvaardige toorn verdragen.
Dat beeld zien we bij de opname van de Gemeente terug. Ook daar wordt een uitverkoren groep gered; namelijk de Gemeente van Christus. Vóórdat de oordelen van God losbarsten, komt Jezus Zijn Gemeente ophalen. Christenen hoeven dus niet te vrezen dat zij de verschrikkingen van de Grote Verdrukking moeten ondergaan. De Bijbel doet daar heel duidelijke uitspraken over:
‘En uit de hemelen zijn Zoon te verwachten1, die Hij (God) uit de doden opgewekt heeft, Jezus, die ons verlost van de komende toorn’ 2 (1 Tessalonicenzen 1:10).
‘Maar gij, broeders, zijt niet in de duisternis,3 zodat die dag u als een dief overvallen zou’ (1 Tessalonicenzen 5:4).
‘Want gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags. Wij behoren niet aan nacht4 of duisternis3 toe’ (1 Tessalonicenzen 5:5).
‘Want God heeft ons niet gesteld tot toorn,2 maar tot het verkrijgen van zaligheid 5 (NBV-vertaling: dat wij gered worden) door onze Here Jezus Christus’ (1 Tessalonicenzen 5:9).
‘Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking,2 die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen’ (Openbaring 3:10).
1 Dit betreft niet de wederkomst op aarde. De tekst spreekt over de opname van de Gemeente.
2 Een synoniem voor de oordelen van God, die in de Grote Verdrukking vallen.
3 Letterlijk: ‘De donkerheid van de nacht’; een beeld van hen die de waarheid niet kennen; de goddelozen.
4 De nacht symboliseert de komende oordelen van God (Jesaja 8:22 en Johannes 9:4).
5 Er staat sōtērias, dat is ‘van redding’; een beeld van de opname.


De Opname van de Gemeente
De nu volgende NBG-tekst is gecorrigeerd, want het Griekse para-lambanetai betekent niet aangenomen, maar meegenomen.
‘Dan zullen er twee in het veld zijn, één zal meegenomen worden en één achtergelaten worden; twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, één zal meegenomen worden, en één achtergelaten worden’ (Matteüs 24:40-42).

Hoe de opname zal plaatsvinden wordt helder uitgelegd. Jezus verlaat de hemel en roept Zijn Gemeente. Daarop verdwijnen miljoenen mensen van de aarde. Zij varen met Hem op naar de hemel.
‘Daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen’ (1 Tessalonicenzen 4:17).
‘Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen* zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden’ (1 Korintiërs 15:51-52).
* Bedoeld wordt de dan nog levende en de gestorven christenen.
De plotselinge verdwijning van miljoenen mensen zal tot grote chaos leiden. Daarop zal de antichrist de absolute macht aan zich trekken en zo begint de Grote Verdrukking.

Ik kom weder en zal u opnemen!
De bestemming van de opgenomen Gemeente is bekend. Jezus heeft dat zelf onthuld: ‘In het huis mijns Vaders zijn vele woningen - anders zou Ik het u gezegd hebben - want Ik ga heen om u plaats te bereiden. En wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen*, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben’ (Johannes 14:2-3).
* Ook hier spreekt de tekst over de opname (letterlijk: zal Ik opnemen u - para-lēpsomai).

Maar, niet alleen de dan levende christenen varen op ten hemel. Zij die in Christus gestorven zijn worden opgewekt uit de dood en ook zij gaan mee (1 Tessalonicenzen 4:15-18). 1 Tessalonicenzen 5:10 herhaalt die belofte: ‘Opdat wij, hetzij wij waken (de levenden die Jezus verwachten), hetzij wij slapen (de ontslapenen), tezamen met Hem zouden leven.’

‘Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt. Maar weet dit: Als de heer des huizes geweten had, in welke nachtwaak de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en in zijn huis niet hebben laten inbreken. Daarom, weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen’ (Matteüs 24:42-44).

Daarom, weest ook gij bereid!
Jezus verpakt Zijn boodschap in een heel alledaags voorbeeld. De inhoud spreekt voor zich. Toch dienen we hier scherp te onderscheiden, want velen verbinden deze tekst aan 1 Tessalonicenzen 5:2 ‘Want u weet zelf maar al te goed dat de dag van de Heer komt als een dief in de nacht.’ Dat lijkt een rare manier van omschrijven, want de gelovige kijkt uit naar de komst van Jezus Christus. En dan toch de uitdrukking ‘dief in de nacht’?

U bent ‘kinderen van het Licht’!
Een dief komt niet om goed te doen, maar iets kwaads. Even later, in 1 Tessalonicenzen 5:4-6 staat echter het tegendeel geschreven: ‘Maar u, broeders en zusters, u leeft niet in de duisternis, zodat de dag van de Heer u zou kunnen overvallen als een dief, want u bent allen kinderen van het licht en van de dag. Wij behoren niet toe aan de nacht en de duisternis, dus laten we niet slapen, zoals anderen, maar waken en op onze hoede zijn.’
De oplossing is: Voor de ware gelovigen (kinderen van het licht) komt Jezus niet ongewenst. Zij zullen ernaar uitzien. Zijn komst zal dus een blijde verrassing vormen; een poort naar het hemelse paradijs. Voor de ongelovigen, die Hem niet kennen en daarom ook niet verwachten, zal Zijn komst (om de Gemeente op te halen) het begin vormen van de Grote Verdrukking, waarin de oordelen van God vallen. Dan kun je dus terecht spreken van een komst ten kwade - als een dief in de nacht. Vandaar die opdracht - ‘weest ook gij bereid’ - om Hem te allen tijde te verwachten; Maranatha; Jezus komt!

Gert van de Weerd