Het Evangelie van Matteüs (4)

Gert van de Weerd • 86 - 2010 • Uitgave: 20
Profetie in het Nieuwe Testament

In deze artikelenreeks richten we ons op het evangelie van Matteüs. We springen van tekst tot tekst en geven een kort commentaar. Leg daarom uw Bijbel naast dit artikel.

In het eerste deel van Matteüs verkondigt Jezus het Messiaanse Rijk: ‘Bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.’ Na Matteüs 11 spreekt Jezus nog maar weinig over dat koninkrijk, want dan is duidelijk geworden dat de Joden Hem verwerpen. Daarmee raakte het Messiaanse Rijk voor lange tijd uit zicht; tot op de huidige dag. Na Matteüs 11 predikt Jezus het evangelie van bekering en genade. Dat is niet gericht tot een volk (Israël), zoals voorheen. Het is bestemd voor individuele gelovigen, die later de Gemeente van Christus vormen.

Het Grote Geheim
‘De discipelen kwamen en zeiden tot Hem (Jezus): Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen? Hij antwoordde hun en zeide: Omdat het u* gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun** is dat niet gegeven. Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen’ (Matteüs 13:10-13).
In Matteüs 13 komt het onderscheid tussen Joden die Jezus aangenomen hebben (*: zijn volgelingen en via hen de latere Gemeente van Christus) en zij (** hun) die Hem afwijzen, scherper aan het licht. Jezus spreekt daar namelijk over de geheimenissen van het Koninkrijk (Messiaanse Rijk).

Het Messiaanse Rijk zelf was niet geheim, het Oude Testament spreekt er veel over. Echter, nergens in de Bijbel staat, wanneer dat Rijk zou komen. Toen Jezus Zijn prediking begon, bood Hij de Joden dit rijk aan, mits zij zich zouden bekeren. Dat gebeurde niet. Het Grote Geheim is nu dat het wordt uitgesteld en vervangen door de Gemeente van Christus. En tevens, dat het heil nu ook aan de heidenen (niet-Joden) wordt toegezegd: ‘Thans verblijd ik mij over hetgeen ik om uwentwil lijd, en vul ik in mijn vlees aan wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van zijn lichaam, dat is de gemeente. Haar dienaar ben ik geworden krachtens de bediening, die mij door God is toevertrouwd, om onder u het woord van God tot zijn volle recht te doen komen, het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest, maar thans geopenbaard aan zijn heiligen. Hun heeft God willen bekendmaken, hoe rijk de heerlijkheid van dit geheimenis is onder de heidenen: Christus onder u, de hoop der heerlijkheid’ (Kolossenzen 1:24-27).
‘Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten: (dit geheimenis), dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie’ (Efeziërs 3:4-6).
Ook Jezus spreekt over het Grote Geheim: ‘En aan hen wordt de profetie van Jesaja (6:9-10) vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen. Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen. Voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord’ (Matteüs 13:14-17).
De Joden keken uit naar het Messiaanse Rijk dat, zo geloofde men, spoedig zou komen. Maar die kans ging voorbij, want zij wezen Jezus af. Het Grote Geheim is dat in plaats van het Messiaanse Rijk de Gemeente wordt gesticht, waarin heiden en Jood gelijkwaardig zijn.
Het prille begin van de Gemeente van Christus had tijd nodig om tot wasdom te komen. Daarom wilde Jezus niet dat het algemeen bekend zou worden. Slechts zij die Jezus volgden, mochten het weten. De stichting van de Gemeente betekent echter niet dat het Messiaanse Rijk vervalt. De profetie blijft staan. God komt Zijn beloften altijd na! Het wordt uitgesteld tot de Eindtijd.
Ook in Matteüs 13:34-35 spreekt Jezus over het Grote Geheim: ‘Dit alles zeide Jezus in gelijkenissen tot de scharen en zonder gelijkenis zeide Hij niets tot hen, opdat vervuld zou worden het woord, gesproken door de profeet (Asaf, Psalm 78:2), toen hij zeide: Ik zal mijn mond opendoen met gelijkenissen, Ik zal verkondigen wat sinds de grondlegging der wereld verborgen gebleven is.’

Het verdriet van Paulus
De Joden wezen Jezus af. Dat bleef niet zonder gevolgen, want hen werd door God een bedekking opgelegd: ‘Want tot heden toe blijft dezelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus verdwijnt. Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen. De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is’ (2 Korintiërs 3:14-18).
Deze bedekking is de oorzaak dat zo weinig Joden de weg tot Christus vinden. Daarom zegt Paulus in Romeinen 9:2-3: ‘Ik heb een grote smart en een voortdurend hartzeer. Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders (de Joden), mijn verwanten naar het vlees.’

Het Koninkrijk in de Hemel
Nu het Messiaanse Rijk is uitgesteld (tot op heden), is er voor de volgelingen van Jezus (de Gemeente) een nieuw koninkrijk om naar uit te kijken: Het Koninkrijk Gods. Paulus heeft daar veel over gesproken. Bijvoorbeeld in 1 Korintiërs 15:50 ‘Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet.’
Het onvergankelijke is de geest van de gelovige. Die vaart na het sterven op naar het koninkrijk van God: ‘Gij weet trouwens, hoe wij, als een vader zijn eigen kinderen, u hoofd voor hoofd vermaanden, aanmoedigden, en betuigden te blijven wandelen, Gode waardig, die u roept tot zijn eigen Koninkrijk en heerlijkheid’ (1 Tessalonicenzen 2:11-12). En 2 Petrus 1:11 ‘Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus’
Uit voorgaande teksten leren we, dat dit hemelse koninkrijk door Jezus Christus wordt geleid. Over dat koninkrijk spreekt Jezus in Johannes 14:2 ‘In het huis mijns Vaders zijn vele woningen - anders zou Ik het u gezegd hebben - want Ik ga heen om u plaats te bereiden.’ Voor elke gelovige geldt dus de rijke belofte, dat Jezus een thuis voor hem/haar gereed maakt. Als u dus in Christus sterft, wordt u verwacht! Dan zult u de mooiste thuiskomst meemaken, die maar mogelijk is.

Gert van de Weerd