Het Evangelie van Matteüs (6)

Gert van de Weerd • 86 - 2010 • Uitgave: 22
Profetie in het Nieuwe Testament

In deze artikelenreeks richten we ons op het evangelie van Matteüs. We springen van tekst tot tekst en geven een kort commentaar. Leg daarom uw Bijbel naast dit artikel.

In het eerste deel van het boek van Matteüs verkondigt Jezus het Messiaanse Rijk: ‘Bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.’ Na Matteüs 11 predikt Jezus het evangelie van bekering en genade. Dat is niet gericht tot het volk Israël. Het is bestemd voor de Gemeente van Christus.

De Intocht in Jeruzalem
‘En toen zij Jeruzalem naderden en te Betfage kwamen, aan de Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen uit, tot wie Hij zeide: Gaat naar het dorp, dat tegenover u ligt, en terstond zult gij een ezelin vastgebonden vinden, en een veulen bij haar. Maakt haar los en brengt haar tot Mij. En indien iemand u iets erover mocht zeggen, zegt dan: de Here heeft ze nodig. Hij zal ze terstond (terug) zenden. Dit is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door de profeet, toen hij zeide: Zegt der dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en rijdend op een ezel, en op een veulen, het jong van een lastdier. Nadat de discipelen heengegaan waren en gedaan hadden, zoals Jezus hun had opgedragen, brachten zij de ezelin en het veulen en zij legden hun klederen erop, en Hij ging daarop zitten. En het merendeel der schare spreidde hun klederen op de weg, anderen sloegen takken van de bomen en spreidden die op de weg. En de scharen, die vóór Hem uit gingen en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij, die komt in de naam des Heren; Hosanna in de hoogste hemelen!’ (Matteüs 21:1-9).

Matteüs 21 beschrijft ons een gebeurtenis, die zowel ontroerend als indrukwekkend is. Jezus houdt intocht in Jeruzalem en doet dat op Koninklijke wijze. De tocht begint op de Olijfberg (vers 1). Dat is geen toeval. Het is een voorvervulling van Zacharia 14:4 ‘Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde.’
Jezus rijdt op een ezelsveulen en vervult daarin de profetie van Zacharia 9:9 ‘Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong.’
Die nederigheid was geen punt van belang voor de mensenmassa die Hem bejubelde. Zij zagen een koning in Hem, die Israël op gewelddadige wijze van de Romeinen zou verlossen. Daarom spreidden zij hun klederen op de weg en zongen ze: Hosanna, de Zoon van David. Zij gaven Jezus een koninklijk saluut en erkenden Hem als Messias!

Jezus’ intocht viel op een bijzonder dag: Zondag, de tiende nissan; de dag, waarop het paaslam werd gekozen (Exodus 12:3). Dat was dus geen toeval, want zo stelde Jezus zich symbolisch beschikbaar als het lam dat geslacht moest worden om de zonde van de wereld te verzoenen (Openbaring 5:12 en 13:8). Maar… de Koninklijke intocht werd niet gevolgd door Zijn kroning tot koning. Toch hebben de profeten dat voorzegd. Gebrek aan geloof deed deze profetie tijdelijk teniet. De Joden zochten een koning; geen verlosser. Zij bekeerden zich niet! Zo werd de profetie, die volgt op Zacharia 9:9, niet vervuld. Vers 10 ‘Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde.’ Dat gaat nog gebeuren!

De gelijkenis van de onrechtvaardige pachters
Deze gelijkenis is van groot belang, want hij bevat het oordeel over de Joden. Nog een belangrijk feit is, dat Jezus deze gelijkenis niet vertelt aan Zijn volgelingen, maar aan de leiders van Israël (Matteüs 21:45). Met deze gelijkenis breekt Jezus formeel met het Joodse volk en richt Hij zich op de Gemeente van Christus.
‘Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en er een heg omheen zette, en er een wijnpers in groef en een toren bouwde; en hij verhuurde die aan pachters en ging buitenslands. Toen nu de tijd der vruchten naderde, zond hij zijn slaven naar die pachters om zijn vruchten in ontvangst te nemen. Maar de pachters grepen zijn slaven, sloegen de ene, doodden de andere en stenigden een derde. Hij zond weder andere slaven, nog meer dan eerst, en zij behandelden hen op dezelfde wijze’ (Matteüs 21:33-36).
De heer des huizes is God; de wijngaard het beloofde land, Kanaän; en de pachters zijn het volk Israël. God gaf het land Kanaän met een doel aan het volk Israël: Opdat zij vruchtbaar zouden zijn. Het volk Israël was uitverkoren om het heil in de wereld uit te dragen. Om de heidenen te verlokken om zich tot God te bekeren. In plaats daarvan keerde Israël zich tot de afgoden.
Toen de heer des huizes zijn slaven stuurde (de profeten), werden deze vervolgd en soms zelfs gedood (Jeremia 35:15, 2 Kronieken 24:21, Matteüs 23:37).

‘Ten laatste zond hij zijn zoon tot hen, zeggende: Mijn zoon zullen zij ontzien. Maar toen de pachters de zoon zagen, zeiden zij tot elkander: Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden om zijn erfenis aan ons te brengen. En zij grepen hem en wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem. Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen? Zij (de overpriesters en Farizeeën) zeiden tot Hem: Een kwade dood zal hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen afleveren’ (Matteüs 21:37-41).
Uiteindelijk zendt de heer des huizes Zijn Zoon; dat is Jezus Christus. Dan, in vers 38-39 zweren de pachters samen en doodden de Zoon. Zo proberen ze met geweld (Matteüs 11:12) het eigendomsrecht van de wijngaard (het Koninkrijk) te verwerven.

‘Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden; van de Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. [En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.] En toen de overpriesters en de Farizeeën zijn gelijkenissen hadden gehoord, begrepen zij, dat Hij hen bedoelde. En hoewel zij Hem trachtten te grijpen, vreesden zij de scharen, daar die Hem voor een profeet hielden’ Matteüs 21:42-46).
De ontknoping van deze gelijkenis begint in vers 42. Jezus citeert Psalm 118:22-23. Dan… plotseling, begrijpen de overpriesters en Farizeeën de gelijkenis. Jezus noemt zichzelf de hoeksteen van de tempel: de Messias!
Vervolgens spreekt Hij een bikkelhard oordeel uit: Het koninkrijk wordt van Israël afgenomen en aan een ander volk gegeven: de Gemeente van Christus. Ook profeteert Hij dat deze steen - Jezus - alle vijanden zal verpletteren. Die laatste profetie is uit Daniël 2:34-35. Ook daar wordt de Messias vergeleken met een steen, die het beeld van Nebukadnezar (de vijandige volkeren) zal verbrijzelen. Dat gaat gebeuren aan het einde van de grote verdrukking, als Jezus wederkomt om de wereld te oordelen.

Gert van de Weerd