Het gebed om Gods beloften

E.M. Bounds / Herman de Heus • 84 - 2008 • Uitgave: 13
Gebed is, in velerlei opzichten, afhankelijk van het Woord van God. Jezus zegt: “Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden” (Joh. 15:7). Het Woord van God is het statief waarop de hefboom van het gebed staat en waardoor dingen op geweldige wijze in beweging worden gebracht. God heeft Zichzelf, Zijn doel en Zijn belofte gebonden aan gebed. Zijn Woord vormt de basis en de inspiratie van ons bidden. Onder bepaalde omstandigheden kan volhardend gebed volle verzekering van Zijn belofte brengen. Van de heiligen van eertijds staat geschreven dat zij “door het geloof… de vervulling der belofte verkregen hebben” (Hebr. 11:33). Het lijkt erop dat in gebed het vermogen schuilgaat om dóór het Woord en dóór Zijn belofte heen in de tegenwoordigheid van God Zelf te raken.
Jakob worstelde, niet zozeer met een belofte, als wel met de Belover. Aan deze Belover moeten wij vasthouden, anders wordt de belofte nutteloos. Gebed zou kunnen worden omschreven als de kracht die het Woord van God bezielt en leven geeft, door aan God Zelf vast te houden. “Er was niemand… die zich beijverde om aan U vast te houden” (Jes. 64:7), klinkt Gods weeklacht door de mond van de profeet. Want gebed mist alle grond, “tenzij men mijn bescherming aangrijpt, met Mij vrede maakt” (Jes. 27:5). Tenzij het gebed zijn vitale kracht ontvangt uit Gods Woord, zal het, hoe vurig ook en uit nood geboren, in wezen zwak en leeg zijn. Als het gebed vitale kracht ontbeert, is er in het leven van de gelovige meestal geen constante bevoorrading uit Gods Woord om de schade te herstellen en het leven te vernieuwen. Wie goed wil leren bidden, moet eerst Gods Woord bestuderen en het bewaren in zijn gedachten en zijn geheugen.
Gods Woord raadplegend komen we tot de conclusie dat geen werk zo bindend en veeleisend is als dat van het gebed. Tegelijk is er geen voorrecht dat zo verheven is, geen dienst die God zo lief is. Er zijn geen beloften te vinden die zo schitterend, overvloedig en uitgesproken zijn en die zo vaak herhaald worden, als degene die aan gebed verbonden zijn. Door gebed wordt ‘alles’ ontvangen, omdat ‘alles’ beloofd is (zie Matt. 21:22). De beloften die met gebed verband houden, zijn grenzeloos en eindeloos. “Want een ieder, die bidt, ontvangt” (Luc. 11:10). Het alomvattende Woord van onze Here luidt: “Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen” (Joh. 14:14).
Hier zijn enkele van de veelomvattende verklaringen uit het Woord van God betreffende gebed, die wij ons mogen toe-eigenen: ‘bidt zonder ophouden’ (1Tess. 5:17); ‘volhardt in het gebed’ (Kol. 4:2); ‘volhardend in het gebed’ (Rom. 12:12); ‘laten bij alles uw wensen door gebed… bekend worden bij God’ (Fil. 4:6); ‘altijd… bidden en niet verslappen’ (Luc. 18:1); ‘op iedere plaats bidden’ (1Tim. 2:8); ‘en bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken’ (Ef. 6:18). Wat een klare taal wordt er in de Heilige Schrift gebruikt om ons vaste geloofsgrond onder de voeten te geven waarop wij worden aangespoord, geboeid en bemoedigd om te bidden! Hoe weids is het gebedsterrein in de goddelijke openbaring! Wat prikkelen deze Schriftplaatsen ons om de God van gebed te zoeken, met al onze noden, met al onze lasten.
De weldaad van de rijke beloften in Gods Woord moet door ons in alle nederigheid worden ontvangen en op de proef gesteld. De wereld zal de weldaad van het Evangelie nooit ten volle ontvangen, eer wij dat gedaan hebben. Ons christelijk leven is niet wat het behoort te zijn, totdat deze goddelijke beloften volledig uitgetest zijn door hen die bidden. Door gebed brengen wij deze beloften van Gods heilige wil in het rijk der werkelijkheid.
Wanneer u vraagt wat er moet gebeuren om Gods beloften te realiseren, dan is het antwoord: wij moeten bidden, totdat het beloofde is verkregen. Gods beloften zijn zo omvangrijk dat wij met doelloos gebed niets zullen bereiken. Wanneer wij eerlijk zijn, moeten we erkennen dat ons bidden meestal niet reikt tot wat de gelegenheid vraagt. Het is zo beperkt, dat het weinig meer is dan een oase te midden van de wildernis en woestenij van de zonde der wereld. Wie van ons bidders staat waarlijk op de belofte van onze Here? “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal Hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader” (Joh. 14:12). Hoe veelomvattend, hoe vérstrekkend, alles inbegrepen! Wat is hier veel om God voor te verheerlijken, om de mens goed te doen! Wat wordt hier veel geopenbaard over de kracht van Christus die ten troon verheven is en hoe groot is de beloning voor wie overvloedig gelooft! Hoe groot en genadevol is de uitkomst wanneer wij in geloof bidden! De eerste christenen hadden een gemakkelijke en praktische oplossing voor al hun vragen. Zij ontvingen alles wat God te geven had. Die eenvoudige oplossing staat in 1 Johannes 3:22: ‘Wij ontvangen van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht.’
Gebed gepaard aan liefdevolle gehoorzaamheid is hét antwoord op alle vragen. Gebed dat verbonden is met het Woord van God maakt al Gods gaven heilig. Gebed is niet eenvoudigweg van God dingen te ontvangen, maar tevens om de dingen te heiligen die al van Hem ontvangen zijn. Het is niet alleen een zegen te ontvangen, maar om ook in staat te zijn een zegen te geven. Gebed wijdt gewone dingen en maakt het seculiere heilig. Het ontvangt dingen van God met dankzegging en heiligt ze met dankbare harten en toegewijde dienst. In 1 Timoteüs 4:4-5 geeft Paulus ons de volgende woorden: ‘Want alles wat God geschapen heeft, is goed en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt: want het wordt geheiligd door het woord Gods en door gebed.’ Gods goede gaven moeten heilig zijn, niet alleen door Gods scheppende kracht, maar omdat ze door ons gebed heilig gemaakt worden. Wij ontvangen ze, eigenen ze ons toe en heiligen ze door te bidden.
Om krachtig te kunnen bidden is het onontbeerlijk dat wij Gods wil doen, dat Zijn Woord in ons woont. Maar, vragen wij ons af, hoe kunnen we weten wat Gods wil is? Het antwoord is: door Zijn Woord te onderzoeken (zie 2Tim. 2:15), door het in ons hart te bergen (zie Ps. 119:11) en door het Woord rijkelijk in ons te laten wonen (zie Kol. 3:16). ‘Het openen van uw woorden verspreidt licht’ (Ps. 119:130).
Om Gods wil te kennen in het gebed, moeten we met Gods Geest vervuld zijn, Die naar de wil van God voor heiligen pleit (zie Rom. 8:27). Met Gods Geest, met Gods Woord vervuld te zijn, dat is Gods wil te kennen. Dan zijn we in zo’n harts- en geestestoestand dat we de bedoelingen van de Oneindige juist kunnen interpreteren. Als ons hart zo gevuld is met het Woord en de Geest, krijgen wij inzicht in de wil van de Vader. Het stelt ons in staat om Zijn wil te onderscheiden en geeft ons zo’n gezindheid van hart en geest, dat wij Zijn wil tot de leidraad en het kompas van ons leven maken.
Epaphras bad dat de Kolossenzen mochten staan ‘volmaakt en verzekerd bij alles wat God wil’ (Kol. 4:12). Dit is stellig bewijs dat we niet alleen de wil van God kunnen kennen, maar dat wij álles wat God wil kunnen kennen. En niet alleen kunnen we alles wat God wil kennen, maar wij kunnen ook alles wat God wil dóen. Bovendien kunnen we Zijn wil doen vanuit een vaste gezindheid in plaats van uit een spontane opwelling. Tenslotte laat het ons zien dat wij de wil van God niet alleen uitwendig kunnen doen, maar vanuit een opgewekt hart, in Zijn vertrouwelijke tegenwoordigheid.

E.M. Bounds

Vertaald door Herman de Heus