Het koninkrijk van David

Henk Schouten • 81 - 2005/06 • Uitgave: 7
Het koninkrijk van David



Naast al de profetieën over het land Israël, staan in de bijbel veel beloften over het koningschap van David. Ook die beloften met betrekking tot dit Davidische koningschap, worden dikwijls vergeestelijkt of als niet letterlijk te nemen opgevat. De uitdaging is weer duidelijk, we gaan onderzoeken wat de bijbel ons te zeggen heeft met betrekking tot David en zijn koninkrijk. Is er toekomst voor dit koninkrijk?

Natuurlijk is het belangrijk inzicht in deze profetieën te hebben. Uiteindelijk gaat het om de vraag of er nog een Messiaans rijk te verwachten is. Wij van Het Zoeklicht geloven dat van harte, maar waarom



Wanneer we door de bijbel bladeren dan lezen we, dat aan Abraham de belofte is gedaan dat er uit zijn nageslacht koningen zullen voortkomen (Genesis 17:6). Die beloften werden doorgegeven aan zijn zoon Izaäk en kleinzoon Jacob (Genesis 26:2-5 en 28:13-15). Later werd dit toegespitst op één van de achterkleinkinderen van Abraham, namelijk op Juda: ‘De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt’ (Genesis 49:10). We lezen hier dat uiteindelijk de Here Jezus, Silo, het koningschap aanvaarden zal tot heil van alle volken. Aan Hem behoort het koningschap toe.



In 2 Samuël 7 en in 2 Kronieken 17, waar we bijna letterlijk dezelfde tekst terugzien, lezen we de beloften aan David. We spreken ook wel van het Davidisch verbond.



Aan David wordt een zoon beloofd. Het blijkt te gaan om Salomo. We weten hoe deze woorden vervuld zijn en Salomo een koning is geweest met een enorme invloed, vanwege zijn wijsheid en rijkdom.



Vervolgens wordt aan David toegezegd dat deze zoon een tempel voor God bouwen mag (2 Samuël 7:13). In tegenstelling tot Saul, die terzijde werd geschoven vanwege zijn zonde en ongeloof en wiens zoon Jonathan geen koning mocht worden, zegt God aan David en Salomo toe, dat zelfs indien zij van de Here God afdwalen, God toch hun koningschap zal handhaven.



Tenslotte staat in vers 16: ‘Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vaststaan voor altijd’. Voor alle duidelijkheid, hier wordt niet beweerd dat het koningschap voor David via de lijn van Salomo vast ligt. Salomo zal wel de bouwer van de tempel zijn. Maar het koningschap aan Davids nageslacht, kan uiteindelijk ook via een andere zoon bestendigd worden.



Hoe heeft David deze belofte van de Here God begrepen?

Uit alles blijkt weer dat ook David van een letterlijke vervulling uitging. Het zou ook buitengewoon dwaas zijn om dat niet te doen. Wat zou Gods belofte aan David inhouden als het niet letterlijk was te nemen? In ieder geval lezen we de interpretatie daarvan door David en die is helder: ‘En nu, Here God, doe het woord dat Gij gesproken hebt voor altijd gestand en doe zoals Gij gesproken hebt… dan zal het huis van uw knecht David bestendig zijn…

Uit niets blijkt dat David aan een ander, een geestelijk volk gedacht zou hebben. Voor David gaat het land samen met het volk en hij is dankbaar en verwonderd dat zijn naam daaraan als koning verbonden mag zijn.

Wij mogen weten eenmaal met Christus, die grote zoon van David, te zullen regeren. Dat is door genade voor hen die hun vertrouwen op Christus hebben gesteld. Is dat ook voor U?



Ds. Henk Schouten