Jelle Post: ‘Ik zat van binnen op slot’

Feike ter Velde • 84 - 2008 • Uitgave: 21
Hij werd geboren op Urk als vijfde kind; daarna kwamen er nog drie. Het gezin behoort tot de Gereformeerde Gemeente in Nederland en Noord-Amerika, zoals hij het zelf benadrukt. Zó heet onze kerk. Ik ben blij daarin te zijn opgegroeid, hoewel ik op een aantal punten anders ben gaan denken en geloven. Mijn leventje ging ook niet over rozen. Ik werd uit huis geplaatst omdat ik een moeilijk jongetje was, een crimineeltje. Maar ik kan nu zeggen: “Ik ben verlost, door Gods genade!” Jelle Post (28) vertelt.

Toen ik tien jaar oud was is mijn vader gestorven. Ik werd in de nacht door mijn moeder wakker gemaakt; zij kwam het slechte nieuws vertellen. Ik was gelijk wakker en riep: ‘Nee!’ Ik was meer kwaad dan verdrietig. Ik denk dat ik op dat moment emotioneel ben dichtgeslagen. Ik heb geen traan gelaten. Ik zag mijn vader liggen in de doodskist, ik was bij de begrafenis en herinner me de beelden uit de aula, maar ik had me voor alle emoties van binnen afgesloten. Misschien hoort dat ook wel bij onze kerkelijk cultuur. Er werd thuis weinig of nooit gepraat. Er was geen openheid, geen open relatie waarin je over je gevoelens en geestelijke vragen kon praten. Je kon aan de diepste dingen geen woorden geven.
Mijn ouders moesten ook hard werken. Mijn vader had een restaurant en voor de acht kinderen was er niet altijd voldoende tijd. Ik neem het ze daarom helemaal niet kwalijk. Ik begrijp het wel. Maar toen ik een keer hoorde van een vriend dat hij met samen met zijn vader de hond had uitgelaten en ze al wandelende met elkaar hadden gepraat, dacht ik: ‘Wouw… dat lijkt me heel geweldig’. Maar dat heb ik nooit gekend. Ik voelde toen even heel diep een verdriet dat ik daarvoor niet zo kende. Ik was me nog niet bewust van wat ik had gemist. Toen zag ik het, in die ene wandeling van mijn vriend met zijn vader.

Ik zat van binnen op slot. Ik had me voor alle emoties afgesloten, waardoor een grote innerlijke eenzaamheid ontstond. Dat zie ik nu achteraf pas, hoor. Maar zo was het wel. Op mijn twaalfde jaar was ik al gokverslaafd. Omdat je met gokken altijd meer verliest dan wint, heb je veel geld nodig. Ik leerde mezelf dat geld overal te stelen. Ik ontwikkelde er een speciale antenne voor. Ik wist waar geld zat: thuis, bij mijn broers, bij andere familieleden, in de sporthal en noem maar op. Ik genoot kennelijk ook veel vertrouwen van mensen om me heen. Niemand zag mij als dief. Ik ben ook nooit op heterdaad betrapt. Een keer had ik van een vissende man bij het water zijn portemonnee gerold. Daar zat tweeduizend gulden in. Dat vond ik te veel. Ik durfde het niet te houden. Met een smoes van ‘Mijnheer, hebt u uw portemonnee verloren?’ gaf ik die hem terug. Ik kreeg een ijsje… meer niet. Dat viel me wel tegen. Maar ik durfde veel, ook nam ik veel risico’s. Als ik daar op dit moment weer aan terugdenk, breekt het zweet me nog uit. Ik was maar op een ding uit: geld.
Soms werd ik in ons gezin wel verdacht als er geld werd vermist. Maar ik kon heel goed ontkennen, liegen met een ontwapenende blik in mijn ogen, zodat veel mensen me ook direct geloofde. Als dan in de kerk op zondagmorgen de wet werd gelezen en het kwam bij het achtste gebod: ‘Gij zult niet stelen’ dan sloot ik me af zodat ik die woorden niet hoorde. Ik wilde eigenlijk niet stelen, maar ik moest gokken. Ik was een geraffineerde dief geworden.

Een keer was ik verdachte in een diefstalzaak en werd door de politie verhoord. Men kende me wel, thuis was ik moeilijk en ontoegankelijk geworden. Ik had mijn eigen leven. Ik loog tijdens de verhoren, bekende nooit, zweeg als het me te benauwd werd. Maar ik kwam wel voor de rechter. Ik kreeg drie jaar voorwaardelijk; zou ik weer met justitie in aanraking komen, dan zou ik drie maanden tuchtschool krijgen. In overleg met mijn moeder werd ik uit huis geplaatst. Ik kwam in een jeugdhuis in Utrecht. Ik was ontzettend kwaad dat ik uit huis weg moest. Het was een bevestiging van wat ik dacht: Ze moeten me niet. Ik was toen dertien jaar. Ik ben er tot mijn achttiende jaar gebleven. Ik was er veel vrijer; ik begon het er beter te vinden dan thuis. We gingen van daaruit naar de Hervormde kerk, maar ik was ervan overtuigd dat ze daar de waarheid niet hadden. Dat was thuis in mijn kerk. Ik ging daar ook op school. Na een jaar Mavo moest ik er af evenals, ook na een jaar, van de Landbouwschool. Ik kon wel leren, want als ik een kwartier goed oplette bij de les wist ik het wel, daarna begonnen mijn irritante misdragingen ik de klas. Ik werd als onhandelbaar bestempeld. Later heb ik wel mijn diploma gehaald van het VBO.

Ik ben in dat jeugdhuis wel veranderd. Er zaten ook tal van andere boefjes; ik was daar deel van dit soort pubers. Naast soorten van kattenkwaad leerde je ook seksspelletjes te bedrijven, hoewel ik daar geen initiatiefnemer in was. Toen ik achttien was wilde ik niet meer thuis wonen. Ik solliciteerde bij de Landmacht, maar werd niet aangenomen. Bij de Luchtmacht wel. Ik kwam op de basis in Soesterberg en kreeg een militaire opleiding. Ondertussen was ik al die tijd gokverslaafd. Ik verloor bergen met geld. Ik ging niet meer naar de kerk, alleen als ik sporadisch thuis kwam.
Ik woonde op kamers in de kazerne. Daar kwam ik met drugs in aanraking. Ik rookte al, dus was blowen maar een klein stapje. De eerste keer was ik na drie trekken al helemaal licht in mijn hoofd, ik voelde mijn benen niet meer, kon geen gas geven bij het autorijden. Die eerste keer kwam ik met veertig km/u terug op mijn kamer. Maar ’t voelde heerlijk. Pijn, moeite, verdriet… het viel van me af. Het verdriet over mijn vaders dood, het gevoel van afwijzing dat ik heel diep in me had, het uit huis geplaatst worden, dat had ik allemaal opgeslagen. Bij het blowen ging dat weg, ik zweefde in hogere sferen. Ik heb tien jaar gebruikt, later ook cocaïne. Ik voelde me zelfverzekerd, zo van: ‘Wie doet me wat?’ Ik raakte volledig verslaafd, ook toen ik later voor de Nederlandse luchtmacht op een Amerikaanse basis in Duitsland werkte.

Op een gegeven moment heb ik de luchtmacht verlaten en ben ik weer thuis gaan wonen. Ik ging in de visindustrie werken en ging weer naar de kerk. Ik heb ook belijdenis gedaan, maar was compleet een drugsverslaafde. Ik deed belijdenis van de waarheid, maar wist ook: ‘De behoudenis is niet voor mij’. Ik werd echt vroom. Misschien wel vooral om geaccepteerd te worden. Al blowend las ik de Bijbel. Mijn echte bekering is een lange weg geweest. Ik had hulp nodig en de kerk heeft me geweldig geholpen. Ik had gehoord over Kwasiza Bantu (KSB) van ds. Erlo Stegen in Zuid-Afrika. Daar wilde ik heen. Dan zou ik veranderen, dacht ik. Ik was doodop. Ik kon niet meer. De kerk heeft toen mijn reis betaald naar Zuid-Afrika en ook delen van mijn grote schulden. Nog steeds zit ik in een hulptraject voor het betalen van mijn schulden, via de Stichting Hulp en Steun op Urk.
Terug in Nederland, na drie maanden KSB, ging het weer fout. Ik viel terug in de drugs. Tijdens een KSB-conferentie in Nederland ontmoette ik een theologiestudent, Arjan Baan. Ik heb veel met hem gepraat, ook toen het weer mis ging. Hij zei: “Je moet nog maar eens flink vastlopen wil het goed met je komen.” Via Arjan ben ik bij een samenkomst geweest met een Amerikaanse dominee, Paul Washer. Tijdens zijn toespraak over de betekenis van het Kruis van Christus werd ik diep aangeraakt van binnen. Het was alsof ik de Here Jezus zag staan wachten, met open armen naar mij toe. Toen ben ik veranderd. De zondemacht over me werd verbroken: drugs, roken, porno, alles werd van me losgebroken. Ik werd echt verlost! Ik wil nu alleen nog maar leven voor God en onder de gezegende heerschappij van de Here Jezus Christus. Hij is mijn levensdoel!

Feike ter Velde