Jubilerende ongehoorzaamheid

Johan T. Bos • 84 - 2008 • Uitgave: 13
Die christelijke feestvreugde begrijp ik niet. Over het zestigjarige bestaan van de staat Israël, bedoel ik. Ervan afgezien dat de naam van die natie nogal onterecht is (Juda zou juister zijn), lijkt het mij cynisch het jubileum van wat de ‘de gruwel der verwoesting’ (Matt. 24:15-16) nabij is uitbundig te vieren. Wat sommige christelijke organisaties er niet van weerhoudt het Joodse bolwerk met felicitaties, geld en geschenken te overladen. Volstrekt seculier gerichte acties overigens, waarbij zorgvuldig elke verwijzing naar de Here Jezus Christus wordt voorkomen. Met andere woorden: zij spreken de énige naam waardoor ook Joden behouden moeten worden (1Tim. 2:5) liever niet in hun bijzijn uit. Uit misplaatst respect. Dat komt neer op verloochenen van, dan wel zich schamen voor het Evangelie, de kracht Gods tot behoud. Paulus weigerde dat in zijn brief aan de Romeinen (1:16) nadrukkelijk te doen, maar hedendaagse pro-Israëlbewegingen hebben er blijkbaar geen moeite mee. Zij onthouden Joden het belangrijkste wat zij in huis hebben. Uit vriendschap. Met zulke vrienden heb je geen vijanden meer nodig. Het lijkt mij zo ongeveer de ernstigste vorm van antisemitisme.

Geen land ter wereld geeft zoveel uit aan defensie als Israël. Menselijk gezien geen overbodige luxe, want het land wordt van alle kanten bedreigd en is intern verscheurd door conflicten. Vrijwel dagelijks zijn er aanslagen. Dood, geweld en verderf beheersen de beelden in de audiovisuele etalage van het nieuws. Toch spannen christenen zich in om Joden uit alle delen van de wereld, vooral Oost-Europa, ‘thuis’ te brengen in die brandhaard. Waar hen veelal een uitzichtloos bestaan wacht. Veel Israëliërs zouden dolgraag dat huis weer verlaten, maar hebben daar gewoon het geld niet voor.

Wie Joden in deze tijd thuis wil brengen, moet hen naar hun Here leiden. Niet naar een locatie op aarde, waar Hij evident nog geen orde op zaken heeft gesteld. Anders dan ijverige christelijke organisaties ons willen doen geloven, is het herstel van Israël nog niet begonnen. Dat komt pas nadat de uit alle volken verzamelde Gemeente is voltooid en met Christus verenigd. Daarna pas zal hij de vervallen hut van David herstellen (Hand. 15:14-16). Niet met mensen uit de twee stammen (Juda en Benjamin) die het Jodendom vormen en er nu wonen, maar met ‘gans Israël’. Dus inclusief de tien stammen die nu spoorloos zijn. ‘Zij zullen niet meer tot twee volken zijn,’ profeteerde Ezechiël (37:22).

Daar heeft Hij geen acties voor nodig van organisaties die voor Zijn muziek uitlopen. Christus zélf zal - niet meer dan (!) - een gelovig restant van Israël naar het beloofde land brengen. Dat weten blijkbaar ook de (veelal in Amerika wonende) rabbijnen van een orthodoxe stroming, die Joden sterk afraden op eigen initiatief, of aangespoord door christenen, naar het beloofde land te reizen. Eerst moet de Messias er zijn, verkondigen zij. En Die komt. ‘Dan zullen zij zien wie zij doorstoken hebben,’ profeteerde Zacharia (12:10).

Hoe tragisch ook: Gods plan impliceert dat degenen die nu de jubilerende natie vormen, het land weer uit moeten vluchten. ‘Een haastig verderf’, beginnende te Jeruzalem zal hen treffen (Jer. 25:29). Buiten het land - ‘buiten de legerstede’, zoals de Schrift het vaak noemt - komt men tot geloof. Zo is het altijd gegaan. Ook ten tijde van Mozes. In de woestijn werd een gelovig geslacht verzameld. Dat blijft de volgorde: pas wie gelooft in de Here Jezus Christus komt Zijn Gemeente binnen. Dat geldt ook voor Zijn land. Nu nog vraagt Hij zich zogezegd af: ‘Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen?’ (Jer. 11:15).

Valt de in 1948 gevormde staat dan totaal buiten de profetieën? Nee, maar zij is niet het herstel dat God heeft beloofd. Het is geen vervulling van een belofte, maar van geprofeteerde ongehoorzaamheid. Er móéten wel mensen in het land wonen, om er in de nabije toekomst - tijdens de voorzegde grote verdrukking - uit te kunnen vluchten (Zach. 14:4-6). Dat scenario bevalt veel christelijke vrienden van de zwaar bewapende natie kennelijk. Ooit hoorde ik een voorman uit hun gelederen met verwijzing naar de holocaust zeggen, dat het lijden en de verdrukking van de Joden nu wel genoeg is geweest. Van mij had hij helemaal gelijk mogen hebben. Maar hij noch ik bepaalt nu eenmaal Gods agenda.

Johan T. Bos