Leven in de vrijheid!

Feike ter Velde • 86 - 2010 • Uitgave: 13
Leven na Pinksteren betekent een leven in de volle vrijheid van Gods genade en liefde. De Bijbel zegt: ‘Waar de Geest des Heren is, is vrijheid.’ Voor velen echter is het christelijke geloof eerder een last dan een lust. Het brengt in mensen soms een verkramping teweeg en er ontstaan spanningen. Dat heeft niets met het Evangelie te maken, maar alles met wetten die men zichzelf heeft opgelegd. Maar de Heilige Geest, die is gekomen op de Pinksterdag, heeft vrijheid gebracht. Wie dat in het vizier krijgt, wordt een gelukkig mens, die de heerlijkheid van de Here Jezus mag weerspiegelen in het leven van elke dag. Het moet gaan van kramp naar kracht!

De Bijbel zegt: ‘Waar de Geest des Heren is, is vrijheid’ (2 Korinthiërs 3:17). In het algemeen kunnen we in de onderlinge verhoudingen weinig uit de voeten met dit woord. Juist in onderlinge verhoudingen van christenen blijkt er steeds weer veel krampachtigheid. Vooral als het gaat om het vasthouden van de eigen waarheden en inzichten. Vanuit die krampachtigheid komen we tot het veroordelen van de ander, van de andere kerkelijke groepering of van andere opvattingen en inzichten dan die van onszelf. Vriendschappen en relaties breken dan stuk en ieder gaat in groeiende verkramptheid zijn of haar eigen weg. In allerlei kranten en tijdschriften kunnen we daarover lezen en men wordt er niet vrolijk van. Daarom moeten we leren onszelf toe te spreken vanuit de Schrift. Het is namelijk Pinksteren geweest! De Geest is gekomen om ons over te zetten uit de kramp in Zijn kracht! Niet de eigen ongeschreven wet van de groep of van de subcultuur waartoe we onszelf rekenen zegt ons hoe we Bijbels moeten leven, maar de door de Geest mogen we (leren) leven!

Niet voor niets zegt de apostel Paulus: ‘De letter doodt, maar de Geest maakt levend.’ Hoe is dat letterlijk zichtbaar in de Bijbel? Toen de wet Gods werd gegeven op de Sinaï stierven er drieduizend mensen (Exodus 32:28), toen de Geest Gods werd gegeven in Jeruzalem kwamen er drieduizend mensen tot leven (Handelingen 2:41).
Er wordt m.i. hierin een geestelijk principe, een grondregel, aan ons geleerd. Namelijk deze grondregel: Elke ware gelovige, die weet dat de Heilige Geest in zijn of haar hart woont, mag weten door die Geest te worden geleid op de weg der vrijheid. Daar is gelukkig de laatste tijd in de kerk veel aandacht voor gekomen, maar toch is het nog lang niet tot iedereen doorgedrongen. Het heeft alles te maken met ons Godsbeeld. Is dat Bijbels, of is dat een eigengemaakt beeld. In het laatste geval zijn we dan afgodendienaars, want het is ons niet toegestaan enig beeld te aanbidden, ook geen eigen godsbeelden, gesneden beelden, of denkbeelden over de levende God.

Iemand, die tot levend geloof in de Here Jezus was gekomen, vertelde mij destijds over het beeld van God dat hem als kind was overgeleverd. Omdat hij opticien was van beroep, gebruikte hij een voorbeeld uit zijn vakgebied. Hij dacht namelijk dat God met een verrekijker naar zijn leven keek, alles daarin uitvergroot voor ogen had en dat in Gods ogen niets aan hem deugde. Hij dacht dat de heilige God alles moest afkeuren en dat hij voor God niet kon bestaan.
Maar hij keek zelf naar God als door een omgekeerde verrekijker. God was héél ver weg, onbereikbaar, ongenaakbaar, alles veroordelend en over alles afkeurende opmerkingen makend die hij hoorde in zijn eigen hoofd. Het christenleven was hem tot last, tot een doodvermoeiende last. Totdat het ware Evangelie tot hem kwam en hij ging ontdekken wie hij mocht zijn in de ogen van de God van de Bijbel. Die God bleek te zijn zoals Jezus was: liefdevol, vergevend, hem ruimte gevend om te ademen in Gods tegenwoordigheid. Wat een ontdekking! Zo werd zijn denkbeeld over God vervangen door het Vaderbeeld van God.

Tegenwoordig horen we vaak zeggen dat mensen een verwrongen vaderbeeld van God hebben vanwege hun eigen, aardse vader, die in hun leven als vader heeft gefaald. Nu kunnen we niet ontkennen dat veel vaders, veel ouders, ontstellend kunnen falen in de relatie tot hun kinderen, meestal onbedoeld en onbewust. Maar daaruit kunnen wel veel pijnlijke of traumatische gevolgen voortkomen die het hele leven negatief kunnen beïnvloeden. In gesprekken met deze mensen blijkt echter vooral de verbittering een grote rol te spelen. Ze zijn bitter geworden op vader of op moeder, die heeft gefaald. Vooral gefaald in hun eigen beleving van de dingen. Geen ouder is volmaakt en de laatste decennia komen daar tal van verhalen over los. Mensen hebben mij wel eens gezegd: Ik zal je mijn echte verhaal vertellen als mijn ouders er niet meer zijn. Hier ligt een zee van pijn en tranen.
Hoeveel mensen zitten er zondags onder de kansel met deze bitterheid in hun hart. Van de vrijheid van de Geest is geen sprake. Er is geen enkele ruimte voor het leven door de Geest, hoe diep men er ook naar verlangt. Men zit in de gevangenis van de verbittering. Wie echter bitter is geworden op een ander, hoe terecht de verwijten ook kunnen zijn, wordt de slaaf van die ander. Hij of zij is nooit uit de gedachte, maar dicteert het gedachteleven en de verwrongen levenshouding die daaruit voortkomt. Wie zijn vader veel verwijt en zegt: ‘Ik zal nóóit worden zoals mijn vader’ heeft daarmee zichzelf een norm gesteld: namelijk zijn vader en diens slechte eigenschappen. Na lange tijd zullen mensen tegen hem zeggen: “Je bent net je vader.” Want zonder dat hij het weet is hij steeds meer op zijn vader gaan lijken en heeft ongemerkt en onbedoeld al diens, volgens hem, slechte eigenschappen overgenomen. Dat is niets minder dan een tragiek.
Betekent dit dat we niet aan ons noodlot kunnen ontsnappen? Dat we zijn voorgeprogrammeerd in onze genen. Absoluut niet! Juist daarom leert de Bijbel dat we opnieuw geboren moeten worden, wedergeboren. De Geest schept in ons nieuw leven, zodat we moeten leren naar de Geest te leven en niet uit het (verwonde of gekwetste) vlees. We moeten door de Geest leren verstaan dat God in ons leven het kwade, of wat we als kwaad ervaren, doet meewerken ten goede. We moeten door de Geest, die ons altijd bij het onderwijs van het Woord brengt, leren dat God ons wil veranderen naar het beeld van Christus en daartoe ook de ‘tuchtiging’ gebruikt. Dat kan door diepe wegen gaan van eenzaamheid, verdriet en door niemand begrepen te worden.

Laten we als voorbeeld kijken naar het leven van Jozef. Hij ging een ongelofelijk diepe weg van verwerping door haat en afgunst van zijn eigen broers. De eigen broers deden hem dat alles aan. De eigen broeders en zusters in de kerk, de eigen familie, juist dat maakt de pijn nog groter. Maar Jozef ging die weg niet alleen, maar met de Here God. In het huis van Potifar, in de gevangenis of waar dan ook, de Here was altijd bij hem en leidde zijn leven. Dat wist Jozef, uit dat geloof kwam zijn geloofshouding voort. Hij zag er soms niets van, maar dat hoeft ook niet om nochtans God te vertrouwen. Toen hij zich op ontroerende wijze bekend had gemaakt aan zijn broers zei hij: ‘Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht’ (Genesis 50:20).
Hier gebeurde iets dat voor mensen moeilijk te begrijpen is. Dat is de onthulling van het grote geheimenis van de Geest in het leven van een mens. Zelfs vader Jakob had zoiets niet bedacht; niet kunnen bedenken! Dat komt niet in een mensenhart op, dat heeft geen oog ooit gezien! Namelijk wat Gods Geest doet in het hart, in het leven van een mens die Hij verandert en in Zijn volle vrijheid plaatst. Die mens is vrij van alle haat, wraakgevoelens en verbittering, hoeveel reden daar ook voor kan zijn. Zo zien we het bij Jozef, als leerschool voor ons!
Daar moesten de heidense Egyptenaren niet bij zijn. Jozef had ze allemaal eerst weggestuurd (Genesis 45:1). Want er ging hier iets gebeuren dat zij niet konden begrijpen en waaraan zij ook geen deel hadden. De natuur van God, de aard van God, het karakter van God, werd nu zichtbaar in Jozef. Dat mochten zijn broers, de zonen van Jakob, zien. Een geheimenis werd ontsluierd. Altijd nog vreesden zij dat Jozef zich zou wreken op zijn broers, vooral na de dood van Jakob. Ze beriepen zich op hun vader Jakob, ze brachten daarmee hun sterkste wapen in de stelling en smeekten Jozef opnieuw om vergeving voor hun wandaden en het kwaad dat ze hem hadden aangedaan. Ze zagen niet en begrepen niet wat God in Jozef had gedaan. Daarom werd Jozef zo diep bedroefd en huilde toen zijn broers zó tot hem spraken. Hij had al vergeving uitgesproken, hij had met ze gehuild, ze gekust en ze hartstochtelijk zijn liefde getoond. En toch… ze konden het niet begrijpen en zagen niet Gods werk, Gods Geest, in het leven van Jozef.

Zien wij het ongelofelijke en het onbegrijpelijke in het werk van de Geest in ons leven en dat van onze broeders en zusters? Zijn we al tot de volle vrijheid van de Geest toegetreden? Kunnen wij al zien dat God Zijn weg met ons ging, dwars door de moeite, de vernedering, de afwijzing heen? Hebben wij, net als Jozef, gezien dat God alles doet meewerken om Zijn grote doel in ons leven te bereiken? Bij Jozef: ‘…om een groot volk in het leven te behouden.’ Als wij gaan zien wat de Geest vermag, boven bidden en boven denken, in Zijn levensveranderende kracht, dan komen in de volle vrijheid en eerst dan komt God met ons leven tot Zijn doel. Dan kan de vrucht van de Geest groeien en tot volheid komen. Zijn Naam ter eer!

Feike ter Velde