Mijn tijden in Uw hand...!

Feike ter Velde • 87 - 2011 • Uitgave: 17
Toen God de wereld en de mens schiep, heeft hij de tijd ingedeeld in dagen van vierentwintig uur. Dat vond Hij genoeg. Die vierentwintig uur bestaat uit een periode van licht en van duisternis, van dag en nacht. De hele natuur is onderworpen aan die werkelijkheid. Maar het gaat niet alleen om die natuurlijke constructie, die scheppingsordening, maar vooral om de geestelijke betekenis ervan. Het is een boodschap! We worden bepaald bij het fenomeen tijd, waarin we in feite gevangen zitten. Alles hangt ermee samen en wordt erdoor bepaald!
Daarom: blijf bij de tijd!


Tijd en ruimte zijn de twee beperkingen waarbinnen onze wereld, ons leven en ons denken worden gerealiseerd. Niemand is in staat zich buiten die werkelijkheid te begeven. We zijn driedimensionaal, d.w.z. we kunnen denken in hoogte, breedte en lengte. Dat is heel wat, want een schepsel dat tweedimensionaal zou zijn en hier langs mijn bureau zou kruipen, zal bij hoog en bij laag volhouden dat mijn bureau alleen bestaat uit de lengte en de breedte. Voor dit schepsel is er beslist niet meer dan dat. Hij ontkent in feite mijn hele bureau! Wij mensen hebben er een dimensie bij, namelijk de hoogte. Dat daarbuiten nog meer mogelijk is, kunnen we niet bevatten, dus moeten we het wel ontkennen. En dat zijn de werkelijkheden van de eeuwige God, de Schepper van hemel en aarde.
De tijd is een andere dimensie, die we alleen maar in het vizier kunnen krijgen door gebeurtenissen, momenten in de tijd. We scheppen een lijn, een tijdslijn en zetten daarop gebeurtenissen af. Vanaf een gebeurtenis in het verleden - bijvoorbeeld gisteren zat ik in de trein - en het moment van nu is een tijdsperiode die ik kan bevatten. En dat is het dan: tijd! Hoe zouden we de eeuwige God, die de wereldzeeën in Zijn hand houdt en het universum meet tussen Zijn pink en duim (Jesaja 40:12), kunnen bevatten, beredeneren of hem gevangen houden in een theologisch raamwerkje van menselijke statuur? Onmogelijk toch?
De Bijbel zegt dat God de eeuwigheid in het hart van de mens heeft gelegd (Prediker 3:11). Waarschijnlijk moeten we hiervan begrijpen dat de mens het besef van tijd heeft meegekregen en dat hij daardoor ook weet heeft van de eeuwigheid, dat is een andere werkelijkheid buiten de tijd. Weet hebben van die werkelijkheid wil nog niet zeggen dat we haar kunnen bevatten. We kunnen de eeuwigheid niet de tijd binnentrekken, dat gaat niet. Je kunt de foto niet zien als je zelf deel van die foto bent. Je zit dan namelijk in het fotolijstje. Zo kunnen we ook onszelf en onze levensomstandigheden maar ten dele kennen. Die beperking moet ieder mens zich realiseren.
Daarmee krijgt de grootspraak van de atheïst iets ordinairs. Maar het is de duivel die ons verleiden wil om buiten de beperkingen van de tijd te treden. Daar moeten we alert op zijn! Men roept in sommige christelijke kringen dat het bovennatuurlijke nu natuurlijk is geworden. Wonderen zijn normaal geworden, want we leven nú in het Koninkrijk. Men trekt dan het eeuwige binnen de grenzen van het tijdelijke. Dat is in feite een nieuwe toren van Babel bouwen: “Niets van wat zij denken te doen is voor hen onuitvoerbaar”, zegt dan de Here. Dat is de aanstaande wereldwerkelijkheid, als de grote tegenstander van God in menselijke gestalte als de anti-messias zal gaan optreden op het wereldtoneel. We horen zijn voetstappen, we zien hem, in de geest, naderen, maar wie merkt het op? De Bijbelse waarschuwingen worden genegeerd of afgewezen en ontkend. Dat is steeds meer onze nood aan ’t worden, in de hele christenheid.

Voor alle dingen is er een tijd, leert de Prediker:
‘Alles heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd; er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te rukken, een tijd om te doden en een tijd om te helen, een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen, een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen, een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen bijeen te zamelen, een tijd om te omhelzen en een tijd om zich van omhelzen te onthouden, een tijd om te zoeken en een tijd om te laten verloren gaan, een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen, een tijd om te scheuren en een tijd om dicht te naaien, een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken, een tijd om te beminnen en een tijd om te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede’ (Prediker 3:1-8).
Er is een innerlijke drang in de mens om de eeuwige dingen te doorgronden, omdat God de eeuwigheid in het hart van de mens heeft gelegd. Daarom is de mens altijd op zoek (geweest) naar bovennatuurlijke dingen, naar de goden en de geesten… tot op vandaag! Mensen reizen naar Azië om daar de geestenwereld binnen te gaan en om de geesten te aanbidden. Ze laten zich voorlichten over hun heden en hun toekomst door geestenbezweerders, waarzeggers en allerlei andere occulte figuren. En… ze geloven die mensen op hun woord!
Hier zijn ze de Bijbel kwijtgeraakt en daar zoeken ze om hun leegte op te vullen, zogenaamde bovennatuurlijke dingen. Daarom neemt het occultisme ook zo toe onder jongeren. Daarom verdiepen mensen zich in dingen als reiki - wat steeds populairder wordt onder kerkmensen. Er zijn er al velen die stemmen horen en ervaringen krijgen met boze geesten, oftewel demonen. Veel van deze mensen functioneren nog gewoon in de kerk. Men kan wel raden welke invloed die mensen hebben op anderen.

De drang naar het bovennatuurlijke zit in de mens en daarom waarschuwt Gods Woord ons ervoor om dichtbij de Bijbelse openbaring te blijven en ons niet daarbuiten te begeven. Daarbuiten val je ten prooi aan boze machten, geesten uit de afgrond en demonen uit het rijk der duisternis. Mensen die zich hiermee hebben ingelaten ondervinden vaak levenslang de gevolgen, soms óók zelfs als ze tot geloof zijn gekomen. De duivel laat zijn prooi niet makkelijk los en zijn macht is groot, zeer groot! De waarheid van God - en dat is Jezus Christus - maakt waarlijk vrij.
Maar die waarheid wordt vaak zo oppervlakkig gepredikt en er is zo veel onkunde over het evangelie der verlossing. Als mensen nu maar onze dingetjes in de kerk hebben overgenomen en onze ‘tale kanaäns’ spreken, dan zit het wel goed. Vaak wordt niet gezien dat er van echte verlossing geen sprake is. Men is alleen anders gaan praten. Men noemt de dingen waarin men zich vroeger begaf wel slecht en wijst ze af, maar van innerlijke verlossing is nog geen sprake. Zo kan het heel makkelijk gaan en de tragiek is niet te overzien, vooral voor die mensen zelf. Ze worden geëerd als ervaringsdeskundigen, omdat ze uit de wereld van het occultisme, spiritisme of reiki zijn gekomen, maar de demonen kunnen zich diep in die mens hebben verschanst. Ze hebben een christelijk kleurtje aangenomen en ze kunnen vroom praten, maar het blijven demonen. De vermaning door Gods Woord gaat vaak langs ze heen, ze worden boos, omdat ze zich ‘betrapt’ voelen. Ze noemen vaak de naam van Jezus, maar willen Zijn geboden niet gehoorzamen; ze zijn ongezeglijk geworden. Ongezeglijkheid is afgoderij - zegt de Bijbel (1 Samuël 15:23). Saul zocht de bovennatuurlijke hulp van God op onverantwoorde wijze en dat werd zijn ondergang. Hij eigent zich de heilige dingen van de Allerhoogste toe en verontschuldigt zich tegenover Samuël met vrome smoezen, als hij wordt betrapt en ontmaskerd.

In sommige evangelische kringen heeft men het komende Koninkrijk binnen onze werkelijkheid getrokken en men zegt daar nu dat het bovennatuurlijke - namelijk wonderen en tekenen - natuurlijk is geworden. Er wordt hier onderwezen dat we nu moeten wandelen in de autoriteit van het Koninkrijk. Natuurlijk mogen we ook nu nog wonderen van God beleven in genezing en bevrijding van mensen, maar dat zijn de tekenen van het komende Koninkrijk! Als we zeggen dat we nu in het Koninkrijk leven, grijpen we op de tijd vooruit.
Graag verwijst men naar de uitzending van de zeventig in Lucas 10, maar juist dat is ook dat teken van het komende Koninkrijk, niet het Koninkrijk zelf. Gods ordening is dat we nu nog leven in vernedering van het zondige vlees, hoe hard men soms ook schreeuwt. Die beperkingen zijn er ook in het verdere leven van de apostelen. Lucas 10 is geen blijvende toestand, maar hier werd door de Here Jezus aan hen getoond wát het Koninkrijk dat komt, gaat betekenen op aarde. Om hen een blik te gunnen in wat komen moet. De Heiland is er ook nooit meer op teruggekomen. Integendeel, als de discipelen vragen naar het komende Koninkrijk, waarover hij veertig dagen lang met hen heeft gesproken, dan blijkt het ook samen te hangen met het koningschap voor Israël. Maar Jezus wijst op de komende Pinksterdag (Handelingen 1:6-8). Ook op de Pinksterdag is niet het Koninkrijk gekomen, maar de Geest, die ons helpt in deze vernederde werkelijkheid te leven als overwinnaars. De Geest werkt de heiligmaking in ons uit, niet de autoriteit over ziekten en gebondenheden van mensen. Die autoriteit heeft niemand. De soevereine God heeft dat niet aan ons gegeven, maar houdt dat zelf in handen. Daarom, als Paulus gaat roemen dan roemt hij in zijn zwakheden, niet in krachten die de Geest heeft gedaan tijdens zijn prediking. Hij leefde, net als wij, als een mens die weet dat zijn naam staat opgetekend in de hemelen (Lucas 10:20).
Aan het einde van zijn leven zegt Paulus niet dat hij autoriteit heeft uitgeoefend in zijn bediening, maar dat hij de goede strijd heeft gestreden en straks de erekrans krijgt. Hij weet: nu is het allemaal nog ten dele. Tot nu toe werd Gods kracht in onze zwakheid volbracht, op de wijze zoals Hij dat geeft en doet. Paulus heeft niet vooruit gegrepen op de tijd van het komende Koninkrijk. De tijden zijn in Gods hand!

Feike ter Velde