Mijn verhaal

Paul Smeijers • 75 - 1999/2000 • Uitgave: 3
Het is een voorrecht om op te mogen groeien in een harmonieus christelijk gezin. Mijn ouders waren godvrezende mensen en leerden mij met woorden, maar nog meer met gedrag en daden hoe een christen leeft. Zij leerden mij bidden. Op de lagere school leerde ik vooral de feiten van de Bijbel en van de bijbelse geschiedenis. Toen ik een jaar of tien was kreeg ik les van de bekende onderwijzer Cornelius Lambrechtse. Vooral hij is het geweest die mij leerde dat ik mijn heil moest zoeken bij de Heere Jezus. Eén zin uit zijn vaak wijze lessen kan ik me nog goed herinneren: Je moet bij de Heere Jezus gaan staan. In de kerk werd ons dat ook wel voorgehouden, maar hoe je dat moest doen kwam niet duidelijk uit de verf.

Toen ik een jaar of vijftien was kwam ik tijdens een biologie-les tot de conclusie dat God niet bestond. Alles bestaat uit materie. Beweging van materie kan elektrische stroompjes en magnetische velden opwekken. Dat ervaren wij als gevoelens. Toch was ik niet helemaal tevreden met deze conclusie. Ik weet nog waar ik fietste toen ik tot de conclusie kwam dat er wel een God moest zijn. Anders zou alles in een chaos veranderen. Maar noch toen ik atheïst was, noch toen ik in een God geloofde kon ik de echte rust vinden. Ik slikte zelfs zenuwtabletjes. Menselijkerwijs gesproken is het de studentenvereniging CSFR geweest die mij weer aandacht voor de Bijbel gaf. Toen ik vierentwintig was heeft God ingegrepen. Het was op een zondagmorgen en ik kwam uit de kerk. De plek op het trottoir waar ik liep kan ik nog precies aanwijzen. Somberheid omringde mij. Een zware last drukte op mij. Plotseling kwam er een stem die zei: "Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij." Dat was de kern van mijn probleem. Wat kon ik toen anders doen dan in Hem geloven? Het was alsof er bijna letterlijk een zware last van mij afviel. Maar ik had nog één vraag. Vijftien meter verderop vroeg ik:

"Maar hoe zit het dan met de uitverkiezing?" Het antwoord was duidelijk: "Daar mag je nu in geloven." Zo werd de uitverkiezing van een zware last een grote troost. Wie in het Woord, dat is in de Heere Jezus, gelooft is behouden en uitverkoren. Wie niet in de Heere Jezus gelooft is niet behouden en moet ook niet het stukje over de uitverkiezing in de Bijbel geloven om zich daarmee te verontschuldigen. Het boek Openbaring zegt het in hoofdstuk 22 duidelijk: niet alleen Sola Scriptura (alleen de Schrift) maar ook Tota Scriptura (de gehele Schrift).

Later ontdekte ik dat er in Johannes 14:1 ook nog staat: "Uw hart worde niet ontroerd." Emotie en verstand speelden op het moment van mijn bekering geen rol. Het was gewoon reëel. Echt helemaal werkelijkheid. Geestelijk groeide mijn geloof gedurende meer dan tien jaren niet of nauwelijks. Dat kwam omdat wij zelf het geestelijk voedsel niet zo erg zochten, het kwam ook omdat in de kerk wij wel vaste spijs aangereikt kregen, maar geen melk. En melk is voor een geestelijke baby strikt noodzakelijk. Vaak verslikten wij ons in het vaste voedsel. We hoorden veel over standaardbekeringen. Zo en niet anders moest het gaan. De bekering werd tot een systeem gemaakt. Het was ingewikkeld geworden. Door genade werden we in een bijbelkring geplaatst waarin we veel geestelijk voedsel hebben gekregen. Een kring waarin 'vogels van allerlei pluimage' kwamen. Vanaf Pinkstergemeente tot en met Gereformeerde Gemeente. Daar hebben we geleerd dat er in alle kerken kinderen van God zijn. We hebben ook geleerd dat iedere spreker eenzijdig is. Zoals op een Hogeschool de eenzijdige leraren samen een evenwichtig programma kunnen vormen, zo is dat ook in de Gemeente.

Alles wat we hebben is genade. Het is zelfs genade als we zien dat het genade is. Soms zie je pas na vele jaren dat iets genade was. Over één voorbeeld uit mijn leven wil ik vertellen. Tot eer van God. Toen ik dertien jaar was kreeg ik gewrichtsreumatiek. Ik weet nog heel goed dat ik in bed lag met erge pijn. Als mijn moeder de deken over mij spreidde moest zij dat zeer voorzichtig doen. En zelfs dan deed het pijn. Later vertelde de arts dat het 'kantje boord' was geweest. Toen de pijn op z'n ergst was kwam mijn oma, een godvrezende vrouw, weer eens op bezoek. Ik weet nog goed hoe ze stil naast mijn bed zat en niets zei. Toen oma weg was vroeg mijn moeder wat oma gezegd had. Ik vertelde haar dat zij daar alleen maar stil gezeten had. U gelooft het misschien niet, maar de volgende dag zat ik weer op de fiets. Van mijn moeder mocht ik nog niet naar buiten, maar op de deel van ons huis fietste ik rondjes. Nooit heb ik meer last van gewrichtsreumatiek gehad. Na een halve eeuw heeft de Heere mij duidelijk gemaakt wat mijn oma daar, naast mijn bed gedaan had. U begrijpt het al: gebeden. Deze genade werd mij pas na een halve eeuw duidelijk. Ook het zien van genade is genade.

Paul Smeijers