Mijn zoon, geef Mij je hart

dr. Arie van der Rijst • 80 - 2004/05 • Uitgave: 18
Mijn zoon, geef Mij je hart



Het hart van de mens is het geestelijke centrum van bezinning, overleg, begrip, inzicht, wijsheid. Daar vallen de besluiten inzake de weg, die een mens zal gaan. Als God de nieren en het hart toetst (Jer.11:20), leert Hij alle verborgen plannen en impulsen kennen. De Schrift wijst er dan ook op, dat de diepste overleggingen van de mens, uit zijn hart voortkomen (Spreuken 16:1). Het hart van een mens is niet neutraal, het is vóór of tegen God gericht. Het hart is het ontmoetingspunt van God en de individuele mens (Psalm 62: 8). In dit diepste centrum van de mens heeft de gelovige christen deel aan de openbaring van God in Christus. Het Woord, Christus, zoekt het hart. Het is het hart, niet slechts het verstand of het gevoel, dat heil begeert.



Omdat het hart als geestelijk centrum leiding geeft aan het gehele leven van een mens, is het zo belangrijk wat in zijn of haar hart de dominerende factor is, wie er zeggenschap over heeft. Want wie het hart van iemand heeft, heeft hem helemaal. Daarom moet men uiterst waakzaam met zijn hart omgaan. De spreukendichter merkt in 4:23 in dit verband op: ‘Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens’.



Op de vraag van de Schriftgeleerde wat het grootste gebod is, antwoordde Jezus: ‘Hoor, Israël! De Here onze God, de Here is één en gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht’ (Marcus.12:30). Hem dienen met het hele hart, is voor Hem beschikbaar zijn met alles wat men is en heeft. Wie Hem lief heeft met zijn hele hart is Hem met zijn hele aardse bestaan toegedaan. God met het hart liefhebben is niet een zaak van het gevoel, doch van de hele persoon in de totaliteit van zijn willen, streven en handelen. In het hart, het allesbeheersende centrum van de persoon, woont dan ook de vreze des Heren, door God daarin gelegd (Jer.32:40).



In het hart van een mens, in zijn geestelijk centrum, vallen de grote beslissingen, onder andere vóór of tegen God. Het leven, de levenswijze, de houding, gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid, geloof en ongeloof, toewijding en afval, zondebesef en bekering vinden daar hun begin, om van daar uit zich over het hele bestaan te laten gelden. God liefhebben is vóór alles een zaak van het hart en daardoor van de hele mens in zijn hele bestaan. Daarom hebben de profeten zich fel gekeerd tegen een eren van God met de lippen, terwijl het hart zich ver van Hem hield (Jes.29:13).



Mijn zoon, geef Mij uw hart. Hier is het God die iets hebben wil van de mens. Heeft de mens dan iets, dat begeerlijk is voor God en moet God hierom vragen? Wie iemands hart heeft, heeft alles. ‘Waar iemands schat is, daar zal ook zijn hart zijn’. Maar God, de Soevereine, behoeft toch niet om een armzalig mensenhart te vragen? Toch vraagt Hij er om. In Openbaringen 3:20 zegt Hij, die in heerlijkheid aan de rechterhand des Vaders zit: "Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent ….." Hij, die alle macht heeft in hemel en op aarde, breekt de deur niet open, maar Hij klopt en wacht. Hij klopt en wacht. De mens moet en mag ‘ja’ zeggen tegen God. Gedwongen gehoorzaamheid is geen gehoorzaamheid. Daarom vraagt God: ‘Geef Mij uw hart’. Willen we dat wel? Vinden we de vraag: ‘Geef Mij uw hart’ niet veel te radicaal? We zijn vaak wel bereid een deel van ons geld en van onze tijd aan God te geven. Maar ons hart, dus alles, zodat mijn hele leven, al mijn doen en laten in Gods handen komt te liggen, is dat niet te radicaal?

Maar wat is het antwoord van God? Op deze vraag geeft de Bijbel een duidelijk antwoord: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe (Joh. 3:16). God heeft zijn Zoon niet aan de wereld geleend, maar gegeven.

Met Kerstmis gedenken we dat God zijn groot geschenk, volkomen onbeschermd, in de handen van een weerloze vrouw legt. Noch duidelijker zien wij dit op Golgotha, wanneer Christus roept: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten". Dit is ‘geven’ tot in het onvoorstelbare. God troont echter niet allen boven in de hemel, maar Hij is er, in Christus, ook in deze wereld. Zijn hart heeft gebloed voor de schuld van de wereld, zijn hart is gebroken onder het leed van de wereld. ‘Zie, het lam Gods’ – zie het hart Gods. God kan alles vragen, want Hij heeft alles gegeven. Bij Golgotha zien we Gods onbeschrijfelijke liefde voor ons. Christus heeft daar gezegd: ‘Het is volbracht!. Daarom kunnen wij ons hart aan God geven.



dr. Arie van der Rijst