Mitswa

Gieneke van Veen-Vrolijk • 86 - 2010 • Uitgave: 24
In de Bijbel maakt de Here God duidelijk wat Zijn wil en bedoeling is voor de mensen. Hij doet dit door middel van bepalingen, voorschriften, geboden en wetten die de mens worden voorgehouden in Zijn Woord. Hiervoor worden verschillende woorden gebruikt, die wij kunnen aanduiden als ‘wetstermen’. Deze termen komen niet alleen voor in de vijf boeken van Mozes, bekend als de Thora of Wet, maar ook in de hele Bijbel. Van deze wetstermen bespreken we hier het woord ‘mitswa’/gebod. 1
Deze wetsterm is afgeleid van het werkwoord ‘tsiwwah’2 dat betekent: gebieden, bevelen, opdragen. Hiervan uitgaande kan ‘mitswah’ vertaald worden met: gebod, bevel, opdracht, wet, order. ‘Mitswah’/gebod komt in de Hebreeuwse Bijbeltekst vaak voor in de meervoudsvorm ‘mitswot’/geboden3 en wordt op verschillende manieren gebruikt. Hierbij komt altijd naar voren dat God als Gezagsbron Zijn wetten geeft tot welzijn, behoud en zegen van de Zijnen.

Gods ‘mitswah’
Wanneer we bezien hoe de Here God Zijn ‘mitswah’/gebod(en) geeft, ontdekken we de volgende kenmerken. Duidelijk: God spreekt op heldere wijze zodat een ieder kan begrijpen wat Hij van de Zijnen verwacht. Zijn ‘mitswa’/gebod(en) is/zijn helder. Direct: Gods spreekt door Zijn Woord op directe wijze tot ons. Niet optioneel: Als God de mens een ‘mitswah’/gebod voorhoudt, dan is dat niet als keuze bedoeld, maar om te gehoorzamen. Voorgesteld en opgedragen: God houdt de mens Zijn ‘mitswah’/gebod(en) voor en geeft hierbij veelvuldig aan dat dit tot zegen is bedoeld. De Here stelt Zijn ‘mitswah’ tevens zó voor, dat het duidelijk is dat het om een Goddelijk bevel gaat waar men niet om heen kan/mag. Heilig, goed, rechtvaardig: God is heilig, goed, volmaakt en rechtvaardig en zo zijn ook Zijn geboden. Hij vraagt niets wat Hijzelf niet doet. De Here leidt, onderricht en stelt de onvolmaakte mens in staat Zijn ‘mitswa’/geboden te gehoorzamen.

Onderricht en gehoorzaamheid
In het kader van de ‘Tien Woorden’ (Exodus 20:1-17) en de verbondsluiting duidt ‘mitswah’ op de verbondsbepalingen waaraan Israël zich diende te houden, waarbij werd uitgegaan van het onderwijs dat zij hierover ontvingen “… de geboden die Ik heb geschreven om hen te onderwijzen” (Exodus 24:12). Hieruit wordt ons duidelijk dat de Here Zijn geboden op schrift liet stellen, om hieruit Zijn volk onderricht te geven om Hem te gehoorzamen. Dit onderricht hield ten eerste in dat gehoorzaamheid aan de Goddelijke geboden essentieel is voor een gelukkig verbondsleven en dat is onverminderd de basis voor een heilige en levende relatie met de Here. God openbaarde herhaaldelijk Zijn ‘mitswah’, zodat deze duidelijk bekend zou(den) zijn aan Zijn volk “… opdat u bewaart de geboden van de HERE uw God…” (Deuteronomium 4:2; 30:11).
God waarschuwde tegen afdwalen en nalaten te doen “…al deze geboden die de HERE Mozes geboden heeft” (Numeri 15:22). De Here begeert dat Zijn volk Hem vreest en al Zijn geboden zal bewaren en Zijn zegen ontvangen (Deuteronomium 5:29,31; 6:2). Dat is wat Mozes het volk vlak voor de intocht in het beloofde land van Godswege bij herhaling voorhield: “…dat u de Here, uw God, niet vergeet, dat u zijn geboden niet zult houden…” (Deuteronomium 8:11).

Godsvrees en liefde
Steeds weer leerde Mozes dat de Here gehoorzaamheid uit liefde verlangt: “…u zult goed luisteren naar de geboden die Ik u heden gebied om de Here uw God lief te hebben en Hem te dienen …” (Deuteronomium 11:13; vgl. Exodus 20:6). Deze liefdevolle gehoorzaamheid aan Zijn ‘mitswah’/gebod(en) komt voort uit een God toegewijd hart dat Hem oprecht vreest. Deze Godsvrees houdt positief ontzag in, gebaseerd op liefde voor de Here God en het verlangen Hem te dienen. Mozes wees al op de relatie tussen waarachtige Godsvrees en gehoorzaamheid aan Gods geboden, die ons leren onze levensweg volgens Zijn wegen te bewandelen. Dat is een weg die af leidt van zonde en God ontrouw zijn. “U zult de geboden van de Here… onderhouden om in zijn wegen te wandelen en Hem te vrezen” (Deuteronomium 8:6; vgl 26:17).

Inhoud van Gods ‘mitswah’
Gods geboden onderwezen Israël hoe Hem te dienen in alle facetten van het leven: godsdienstig, sociaal (Exodus 22:21-23), in het gezin (Deuteronomium 6:6,7). Maar ook Nieuwtestamentisch gelden ons Goddelijke geboden. Om maar enkele uit Paulus’ opsomming aan de Romeinen te noemen: “De liefde moet ongeveinsd zijn”, “Hebt elkaar van harte lief”, “Dient de Here”, “Volhardt in het gebed” (Romeinen 12:9-21).

Wijsheidspsalmen beschrijven Gods ‘mitswah’/mitswot als volgt: zuiver (Psalm 19:8b), waarheid (Psalm 119:151), betrouwbaar (Psalm 119:86), rechtvaardig (Psalm 119:172). De Psalmist bidt “…dat ik de ‘mitswah’/geboden van mijn God beware…” (Psalm 119:115b).
Laten we meebidden!

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk

1 Dit woord is velen bekend uit de uitdrukking ‘bar mitswa’ (zoon van het gebod); in deze samengestelde uitdrukking komt het Aramese woord ‘bar’ (zoon) voor.
2 De stam tswh komt hoofdzakelijk voor in deze vorm: tsiwwah.
3 Omwille van duidelijkheid en eenvoud vermeld ik vervolgens alleen voornoemde basisvorm enkelvoud: ‘mitswah’ (ook wanneer in de grondtekst een andere vorm voorkomt).