Ondergang en herrijzenis van het Romeinse rijk

Willem J. Ouweneel • 81 - 2005/06 • Uitgave: 24
Het herstel van het Romeinse Rijk wordt duidelijk in de Schrift gevonden. In Het Zoeklicht, ook in dit nummer, worden diverse aspecten daarvan aangevoerd. In zijn boek ‘De Negende Koning’ schrijft Dr. Willem J. Ouweneel over ondergang en herrijzenis van dit rijk. Een uittreksel uit dit boek.



Ondergang en herrijzenis van het Romeinse rijk




We dienen aandacht te geven aan twee passages in Openbaring die m.i. de bewijsvoering afronden. De eerste is Op. 13:4, 12, 13 waar gezegd wordt dat het beest ten dode toe verwond was, maar weer tot leven komt. Op zichzelf moet gezegd worden dat er vele verschillende verklaringen van deze Schriftuitspraak bestaan. Vaak heeft men bij de ten dode geslagen en weer genezende kop van het beest gedacht aan een letterlijke historische persoon, die gestorven zou zijn en in de eindtijd door Satan weer tot leven gewekt zou worden. Men denkt dan aan allerlei Romeinse leiders: van de vermoorde Julius Caesar tot keizer Nero, of zelfs aan Judas Iskarioth, maar ook wel aan twintigste-eeuwse diabolische dictators; vooral Hitler, Stalin en Mao Tse-Toeng zouden dan in aanmerking komen. Het hoofdbezwaar tegen deze uitleg is dat het zeer twijfelachtig is of Satan een mens uit de dood zou kunnen opwekken.

In feite hoeft het in Op. 13 niet om de dood en verrijzenis van een bepaalde persoon te gaan; het beest is primair het rijk, pas daarna het hoofd van dat rijk. Veeleer denken wij daarom aan de ‘dood’ van het rijk in de vijfde eeuw en zijn herrijzenis in de eindtijd. Het voortleven van het Romeinse ideaal in de rijken van de Karolingers, de Ottonen, de Habsburgers, de Bonapartes, het ‘Derde Rijk’, zijn als het ware een levendige gedachtenis aan het eenmaal gestorven, maar eenmaal te herrijzen échte Romeinse rijk. Steeds ging het hier om schimmen van het oude rijk die opgeroepen werden door oorlog en geweld, maar nooit is het Romeinse rijk echt herrezen. Wat met geweld echter nooit bereikt is, zal in de eindtijd gelukken doordat het oude Romeinse rijk blijkens Op. 17:12v. herrijst in de vorm van een bond van ‘tien koningen’, die vervolgens alle macht in handen van de alleenheerser leggen. Dat lijkt te betekenen dat het rijk herleeft door een democratisch proces van vrijwillige aaneensluiting van de aloude landen van het Romeinse Europa, maar dat dit democratisch proces ten einde komt als de steeds voortgaande centralisatie ten slotte ontaardt in een nieuw totalitair regime.



Deze dictator ontvangt zijn macht uit handen van de ‘tien koningen’. Maar tegelijk zullen de mensen zich realiseren dat hij zijn macht ontvangt uit handen van de draak, de engelvorst van het Romeinse rijk, de kwade genius achter het beest (Op. 13:4). De doelstellingen van de New Age beweging – of die dan nog zal bestaan of niet – zullen verwezenlijkt zijn: één wereldregering, één wereldreligie, één wereldleraar, die zijn mandaat ontvangt van de archonten, de kosmische wereldbeheersers. Het tijdperk van Aquarius lijkt aangebroken: een nieuw tijdvak van gerechtigheid, harmonie, heelheid van de schepping, vrijheid, vrede. Christus heeft gezegd dat als de ‘sterke’ (de Satan) zijn hof bewaart, al wat hij heeft ‘in vrede’ is (Luc. 11:21). Nooit zal dat woord van Christus méér bewaarheid worden dan juist in dat tijdperk. Juist vlak voordat een vreselijk verderf over de mensen komt, zullen zij roepen: ‘vrede en veiligheid’ (1Tess. 5:3).



De tweede passage die voor ons onderwerp van belang is, is Op. 17:8, waar van het beest gezegd wordt dat het ‘was, en ‘niet is’, en dat het zal ‘opstijgen uit de afgrond’. Ook hier is weer belangrijk niet aan een persoon te denken, maar aan het rijk. Er was een lange tijd dat het er was (eerste fase), sedert vele eeuwen is het er niet meer geweest (tweede fase), en in de eindtijd zal het weer oprijzen uit de ‘afgrond’, het rijk van de dood, van Satan en zijn demonen (vgl. 9:11, 11:7) (derde fase). De oorsprong van zijn herrijzenis is zuiver demonisch, en dat verklaart het gruwelijke karakter ervan. Maar het is bestemd om ‘ten verderve te gaan’; dat zal de vierde en laatste fase van het rijk zijn. De manier waarop dat zal gebeuren, wordt in Op. 19 uitgelegd, hoewel we al in Op. 17:14 een aanwijzing vinden: ‘het Lam zal hen overwinnen.’

Staten, wereldrijken, beschavingen ontstaan, komen tot bloei, verwelken en gaan ten onder om nooit meer te verrijzen; zo is het altijd geweest. Maar het wonder van het eschatologische Romeinse rijk is, dat het principieel hetzelfde rijk is als in de oudheid. Daarom gaat de hele mensheid dit wonderlijk herleefde rijk ook vol verbazing achterna, zegt zowel Op. 13:3 als Op. 17: 8 9 (wat ook aangeeft dat het in deze twee passages om hetzelfde feit gaat). Het is nieuw in de geschiedenis dat een wereldrijk ‘herrijst’, en wel duidelijk herkenbaar in dezelfde gedaante als vroeger, en dat na zoveel eeuwen. Natuurlijk zullen er verschillen zijn; onze tijd kan in duizend opzichten nooit meer een imitatie van de eerste eeuwen van onze jaartelling worden. Maar toch zal het opkomende rijk voor iedereen duidelijk herkenbaar een herleving van het aloude Romeinse rijk zijn.



In Op. 17:11 wordt gezegd dat ‘het beest dat was en niet is’, dus het herrezen Romeinse rijk, ‘ook zelf (de) achtste is’. Dat betekent: de zeven koppen van het beest verwijzen naar de zeven vroegere wereldrijken, dus het Egyptische, Assyrische, Babylonische, Medo-Perzische, Grieks-Macedonische, Romeinse, en ook het ‘zevende rijk’, dat we geassocieerd hebben met de laatste, vooral door Napoleon en Hitler gestempelde eeuwen. Maar het beest is zelf het achtste rijk, dat volgt op de zeven voorgaande rijken. Het beest is ook hier zowel het rijk als het hoofd van dat rijk. Het is ‘uit de zeven’, zoals gezegd het antieke Romeinse rijk. Het achtste rijk begint als een democratische statenbond en eindigt als een centralistische dictatuur. De ‘tien koningen’ leggen hun macht in handen van het beest, dat is: de chef van het herrezen Romeinse rijk. Zonder moeilijkheden verloopt dit niet. Want weliswaar ontvangen de ‘tien koningen’ gedurende één uur (een korte tijd) ‘gezag als koningen met het beest’, en zullen ze dus, al hebben ze hun soevereiniteit weggegeven, hun macht behouden. Maar Dan. 7:7v. vermeldt (wat Op. niet herhaalt) dat drie van de tien ‘horens’ worden uitgerukt. Dat lijkt te betekenen dat, hoewel de ‘tien koningen’ hun macht schenken aan het beest, het toch gelegenheid zal vinden drie van die ‘koningen’ ten val te brengen.

Dat alles zal waarschijnlijk maar korte tijd in beslag nemen, want reeds in het volgende vers is sprake van hun ondergang, namelijk bij de wederkomst van het Lam. Elders in Openbaring wordt zelfs een heel precieze tijdsaanduiding gegeven. De periode dat het rijk zich in zijn meest diabolische vorm zal manifesteren, duurt slechts tweeënveertig maanden (Op. 13:5; vgl. 11;2), oftewel twaalfhonderdzestig dagen (11:3; 12:6), oftewel ‘een tijd (= één jaar), tijden (= twee jaar) en een halve tijd’(12:14), dus steeds: drieënhalf jaar. Er is over deze tijdsaanduidingen natuurlijk onnoemelijk veel gespeculeerd. Men heeft van de 1260 ‘dagen’ jaren willen maken, of een onbepaald, maar wel zeer lang tijdvak. Er is echter in dit geval een heel duidelijke en eenvoudige reden om de 1260 dagen letterlijk te nemen. Ze komen namelijk overeen met de uitdrukking ‘een tijd, tijden en een halve tijd’ en de iets langere perioden van 1290 en 1335 dagen in Dan. 12:7, 11v. (vgl 7:25), die onmiskenbaar aanknopen bij de helft van de (jaar) week in de Dan. 9:27 (vgl. 7:25; 8;11).

Inderdaad kan er niet aan getwijfeld worden dat de 1260 dagen overeenkomen met een halve ‘jaarweek’ bij Daniël. De ‘weken’(eigenlijk: ‘zevens’) in Dan. 9 zijn letterlijke zeventallen van jaren, want de eerste 69 ‘weken’ vormen precies 483 jaar, vanaf het bevel van de Perzische koning Arthasasta om Jeruzalem te herbouwen tot op het optreden van Christus. Welnu, dan is ook een halve jaarweek, dus een periode van drieënhalf jaar, letterlijk te nemen.



Het is de (korte) periode van de ‘grote verdrukking’, van de zwaarste vervolgingen voor de gelovigen, van de uitroeiing van alle ware eredienst op aarde, van de donkerste dagen sedert de schepping, vlak voor de ‘zon der gerechtigheid’ aan de horizon zal verschijnen.



Uit: ‘De Negende Koning’



Willem J. Ouweneel