Rapha - De Here onze Genezer

Gieneke van Veen-Vrolijk • 85 - 2009 • Uitgave: 11
In de Hebreeuwse Bijbel komt het begrip ‘genezen’ regelmatig in verschillende vormen voor. Hierbij staat het werkwoord ‘rapha’ (uitspraak: rafa) centraal, waarvan ook een aantal afgeleide, verwante woorden voorkomen. Het Hebreeuwse werkwoord ‘rapha’ heeft als grondbetekenis: herstellen, heel maken, genezen, maar betekent hiernaast ook: behandelen, helen, in orde maken, gezond maken, beter maken, repareren. Dit werkwoord rapha’/genezen, herstellen komt zo’n 67 maal voor in het Oude Testament.1

‘Rapha’ in de specifieke betekenis van: genezen, gezond maken, komt voor met betrekking tot mensen, dieren, maar ook voorwerpen, zaken of de natuur. Dit laatste vinden we in de geschiedenis van de profeet Elisa, opgetekend in 2 Koningen 2:19-22. Nadat hij Elia had opgevolgd, behoorde het ‘rapha’ van water tot het eerste dat God door hem als profeet deed. De mensen die, na het zoeken naar Elia, terugkeren te Jericho delen Elisa mee dat het water slecht is en het land onvruchtbaar (vers 19c). Elisa gebiedt dan zout op een nieuwe schaal te brengen en dat gooit hij in de waterbron met de woorden: ‘Zo zegt de Here, Ik heb dit water gezond gemaakt (‘rapha’)…’ (vers 21b).

‘Rapha’ komt ook voor in de betekenis van herstellen, repareren. Enkele voorbeelden.
• 1 Koningen 18:30. Elia, de ware profeet van God, treedt krachtig op en daagt de ba’al-profeten uit. Om de Here te offeren herstelt hij (‘rapha’) het altaar Gods, dat gebroken was.
• Jeremia 19:11. Jeremia moet vermanend optreden in naam van de Here en krijgt opdracht een kruik van een pottenbakker te kopen en ten gehore van de koningen van Juda en de inwoners van Jeruzalem uit te roepen, dat de Here het volk en de stad zal verbreken als een kruik die niet hersteld (‘rapha’) kan worden.
• Zie ook Psalm 60:4, waar het gaat over ‘rapha’/herstellen van de scheuren van het land.

Oudtestamentische eigennamen
Van de stam ‘rapha’ zijn verschillende vormen en woorden afgeleid, waaronder ook eigennamen, zoals ‘rapha’el’, of ‘repha’el’ (= God geneest), ‘repha-ya’2 (= de Here geneest) en Rapha (= Hij geneest). Hiernaast komt de stam ‘rapha’ ook voor in de plaatsnaam ‘yirphe-el’ (= God zal genezen; Joz. 18:27).
• De naam ‘Rapha’ is volgens 1 Kronieken 8:2 één van de nakomelingen van Benjamin. Rapha is te vertalen met: ‘Hij geneest’, waarbij gedoeld wordt op de Here God als Genezer. Eén van Jonatans nakomelingen droeg ook de naam ‘Rapha’ (1Kron. 8:37), maar werd tevens ‘Repha-Ya’ (= de Here geneest) genoemd (1Kron. 9:43).
• ‘Rephael’ is blijkens 1 Kronieken 26:7 een zoon van Semaja, een leviet, die dienst deed als poortwachter.
• De naam ‘Repha-Ya’ vinden wij ook onder de nakomelingen van de bekende Zerubbabel, behorend tot de nakomelingen van David (1Kron. 3:21); ook andere leidinggevende mannen luisterden naar deze naam (1Kron. 4:42), evenals een zoon van Tola (1Kron. 7:2) en ten tijde van Nehemia, een zoon van Hur, die overste was over het halve district van Jeruzalem (Neh. 3:9).
De Bijbelse gegevens leren ons, dat een aantal vooraanstaande en leidinggevende mannen naar een van deze namen luisterden. Mogelijk heeft ons dit iets te zeggen: Hadden zij eerst geleerd dat de bron van heelheid en herstel vóór alles te vinden is bij de Here God?

‘Ik ben de Here... uw ‘Rophe’/Genezer’ (Ex. 15:26)
Het werkwoord ‘rapha’ heeft in de vorm ‘rophe’ de betekenis van genezer, heler; deze vorm wordt gebruikt met betrekking tot mensen als artsen, genezers.3 Veelzeggend is dat deze vorm ‘rophe’/heelmeester wordt gebruikt met betrekking tot de Here God als de Genezer van Israël. Het bekendste voorbeeld hiervan vinden wij in Exodus 15:22-27. Wij lezen hier de geschiedenis van het volk Israël, dat kort na de Exodus uit Egypte aankomt te Mara. Na drie dagen door de Sur-woestijn te hebben getrokken zonder water te hebben gevonden, arriveert men bij het water van Mara. Het volk ontdekt dan dat dit water ondrinkbaar is vanwege de bitterheid (Mara betekent: bitter); het water was niet alleen vanwege de bitterheid niet te drinken, maar mogelijk ook omdat het onzuiver, ziekmakend water was. Israël heft een jammerklacht aan tegen Mozes. Als antwoord op Mozes’ roepen tot de Here God (vers 25a) krijgt hij de opdracht een hout - dat God hem Zelf aanwees - te nemen en dat in het bittere water te gooien. Mozes gehoorzaamde de Here en het water werd zoet, genezen. De Here vermaant Zijn volk en roept het op ernstig naar Zijn Woorden te luisteren en deze in acht te nemen en belooft dat geen van de ziekten die Hij op Egypte had gelegd hen zou treffen (vers 26c). De Here voegde hieraan toe als grondreden: ‘Want Ik ben de Here, Uw ‘rophe’/Genezer…’ (vers 26 slot).

‘Rapha’ bij de profeten
Ook bij de profeten komt naar voren dat de Here God de ‘Rophe’/Geneesheer van Israël is, Die de ontrouw aan Zijn verbond moet straffen, maar tevens Zijn genezing en herstel belooft. In dit opzicht heeft een deel van deze teksten vaak een Messiaanse strekking, die hun vervulling hebben gevonden in de Messias, Jezus Die kwam om de verloren mens genezing te bieden.
• Jesaja 6:9,10. Nadat Jesaja als profeet werd geroepen, kreeg hij onmiddellijk van God de opdracht het volk te verkondigen dat zij, hoewel zij oren en ogen hadden, toch niet verstonden en blind waren (vers 9). Het niet verstaan betreft ook het hart, waarvoor als enige oplossing bekering tot God geldt, opdat Hij kan genezen (‘rapha’).4
• Jesaja 53:4,5 ‘Waarlijk, Hij heeft onze ziekten op Zich genomen… En door Zijn striemen is ons genezing geworden.’ Het gaat hier om de lijdende Knecht van de Here, Die ons door Zijn striemen ‘rapha’/heelde, gezond heeft gemaakt. Het gaat hier niet om lichamelijke genezing, maar om genezing van de zonde, die dood en verderf veroorzaakt. Profetisch klinkt hier het Evangelie. De Messiaanse vervulling van deze woorden van Jesaja bracht de Here Jezus. Hij genas als de lijdende Knecht van de Here. Met Zijn genezingswonderen vervulde Hij de oudtestamentische profetieën (Matt. 8:16,17; verg. Jes. 53:4). Maar de volkomen en uiteindelijke Messiaanse vervulling van Jesaja 53:4,5 vond plaats aan het Kruis, waar Christus onze zonden plaatsvervangend droeg om ons eeuwig te genezen/‘rapha’. Petrus refereert aan deze tekst in 1 Petrus 2:24,25, waar hij uitleg geeft van deze bekende woorden van de profeet Jesaja.
• Hosea 5:13. Efraïm en Juda ontdekken hun ziekte(n) en daarop ‘trok Efraïm naar Assur en hij zond tot de koning van Jareb, maar die zal u niet kunnen genezen…’ Mensen kunnen niet (echt) genezen, zo blijkt uit de profetie van Hosea. Daarom roept Hosea op: ‘Komt en laat ons weerkeren tot de Here, want Hij heeft gescheurd, en Hij zal ons ‘rapha’/genezen…’ (Hos. 6:1).
• Jeremia 30:17 ‘Zeker, Ik zal u herstel geven en Ik zal u ‘rapha’/genezen van al uw wonden…’ Dit zegt de Here God over Israël. Regelmatig klinkt bij de profeten op soortgelijke wijze Gods belofte van herstel en genezing.
• Klaagliederen 2:13 (slot). Over de verwoesting van de geliefde stad Jeruzalem klaagt de profeet: ‘Wie kan u ‘rapha’/helen?’
• Maleachi 4:2 ‘U… die Mijn Naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan en er zal genezing (‘marpe’) zijn onder zijn vleugelen.’ Maleachi, de laatste oudtestamentische profeet, besluit zijn profetieën met deze heerlijke Messiaanse belofte, die volledige vervulling vindt - en eschatologisch nog zal vinden - voor een ieder die de Naam van de Here Jezus aanroept om behouden te worden (Hand. 4:12).

‘Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en genezing zijn onder haar vleugelen…’ (Mal. 4:2; 3:20).

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk

1 De vorm ‘rophe’ heeft in het Ivriet (modern Hebreeuws) eveneens de algemene van: arts, dokter.
2 ‘Ya’ is een verkorte vorm van de heilige Godsnaam JHWH en kan, evenals deze naam, in de vertaling worden weergegeven met ‘Here’.
3 Bijvoorbeeld in Gen. 50:2 komt ‘rophe’ voor ter aanduiding van de Egyptische mannen die Jozef balsemden.
4 Deze teksten worden geciteerd in Matt. 13:15 (slot) en vers 10 wordt geciteerd bij Joh. 12:40. De genezingen die de Here Jezus verrichtte waren als wonderen, vooral ook genadewerken (in de synoptische Evangeliën) en tekenen (in het Johannes-Evangelie, Joh. 12:37a). Dat men ondanks deze tekenen (van genezingen) niet in Hem wilde geloven wordt in Joh. 12:38-40 als vervulling van Jesaja’s woorden gezien.