Vergeving van zonden:

Gert van de Weerd • 87 - 2011 • Uitgave: 20
Geen recht, maar genade!

Voelt u zich wel eens zondig? Een eenvoudige vraag die, zo blijkt, niet zo gemakkelijk te beantwoorden valt. Het begrip zonde is namelijk geen populair onderwerp en wordt vaak gemist in de prediking. Dat is heel verontrustend, want het onderkennen van zonde vormt één van de sleutels tot de hemelse zaligheid.

Wat is zonde?

De orthodoxe christen zal het als een verzamelnaam zien voor alles wat niet heilig is in de ogen van God. In dat geval ‘leven we in zonde’. Anderen zien het als een omschrijving voor bewust gepleegde uiterlijke zonden, zoals diefstal, moord, overspel, enz. Romeinen 7:9 biedt hier uitkomst: ‘Ik heb eertijds geleefd zonder wet; toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven.’ Dus… het begrip zonde wordt niet door mensen bepaald, maar door God. Daarom staat er: ‘Toen het gebod (Gods wet) kwam, begon de zonde te leven.’ Voordat de wet kwam, was niet zo duidelijk wat zonde is (Romeinen 5:13): ‘Reeds vóór de wet was er zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is.’

De wet maakt heilig
Gods wet bevat het enige ‘programma’ om heilig voor God te kunnen leven. Dat is noodzakelijk, want anders kunnen we niet in Gods nabijheid komen en daarmee de zaligheid verwerven. Daarom zingt Psalmist 119:1 ‘Welzalig zij, die onberispelijk van wandel zijn, die in de wet des HEREN gaan.’ Helaas staat Gods wet haaks op de stem van ons diepste wezen. Wij willen onszelf tot wet zijn.
De wet Gods leert ons de zonde herkennen (Romeinen 7:7). Dat betreft menselijke daden; dus overtredingen. Die wet geeft ons het instrument in handen om te beoordelen wat goed of fout is. Daarom zegt Jakobus 4:17 ‘Als iemand dan weet (= kennis heeft) goed te doen en het niet doet, is het hem tot zonde.’

De spiegel van het eigen IK
De oplossing is dus simpel. We gaan ons nauwgezet aan de wet houden. Dan vervullen we Gods opdracht (Exodus 20). Zo worden we heilig en aldus doen we geen zonden meer!
Helaas… we kunnen dat niet. We zijn gewoon onmachtig om die opdracht te vervullen. Diep in ons zit namelijk een zondige natuur, die we niet kunnen beteugelen; wij zijn zondaren. O zeker, schijnbaar leven sommigen van ons zonder uiterlijke zonden. Maar als we scherper zien…: Die afgunst die u voelde toen…; de ergernis, die u uitstraalde omdat…; die onnodig scherpe opmerking, die u toen plaatste; en dan die keer dat u geen hulp bood aan een zieke die op uw pad kwam; die voortwoekerende ruzie (die natuurlijk niet uw schuld is)…; of: die uitgestoken verzoenende hand die u weigerde…!
Het probleem zit ‘m dus bij onze instelling. We hebben er een spreekwoord voor: ‘Het is de toon die de muziek maakt.’ Ons eigen Ik is besmet; we zijn krijgsgevangenen van de zonde (Romeinen 7:23). Eigenlijk hebben de orthodoxen dus toch wel een beetje gelijk.

Door de wet nam de zonde toe
Een rare opmerking, zo zult u wellicht zeggen. Maar, zo staat het in Romeinen 5:20. Natuurlijk was, voordat de wet gegeven werd, doodslag en diefstal ook zonde. De komst van de wet heeft ons besef van heilig en onheilig echter sterk verfijnd. En die wet (of; Thora = onderwijzing) zet de waterscheiding tussen God en de mens. Slechts indien we de wet vervullen, kunnen we tot Hem naderen en zo de zaligheid verwerven.

De schuld stapelt zich op
Zondigheid is geen incident. Het is een besmetting; een kwaadaardig virus dat in ons woekert. En de schuld, die daardoor ontstaat, stapelt zich op tot het eind van ons leven. Jakobus 1:15 zegt: ‘Als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort.’ Tegenover de zaligheid (kroon des levens) zet Jakobus de dood. Dat is niet het sterven op zich, maar de dood voor God. Volledig verwijderd worden van Gods heil; dus de buitenste duisternis.
Onze schuld ten opzichte van God is groot. Het is een schuld die bij uw dood betaald moet worden en u kunt niet betalen. We moeten dus, voordat dit plaatsvindt, de schuldsanering in. Dat is geen sanering op basis van evenredigheid – alsof we er recht op hebben – maar op basis van genade. We hebben veel vergeving nodig maar hebben God niets te bieden als genoegdoening.

Genade, een goddelijke gift door Jezus Christus
Het zal duidelijk zijn dat de rechtmatige schuldeiser – de Almachtige God – de enige is die onze schuld kan kwijtschelden. Hij heeft dat recht aan Zijn zoon, Jezus Christus, gegeven. ‘Omgordt dus de lendenen van uw verstand, weest nuchter, en vestigt uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus’ (1 Petrus 1:13). En ook: ‘Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten’ (1 Petrus 5:10).
Het Koninklijke recht om genade te verlenen, kreeg Jezus niet voor niets. Hij betaalde de hoogste prijs, want Hij gaf Zijn leven om ons, zondaars, te redden. Daarmee toonde Jezus een liefde die groter is dan wij kunnen bevatten. Dat deed Hij uit liefde voor de mensheid én uit liefde voor Zijn Vader. Want het is niet Gods wil dat we verloren gaan; ‘En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft (dat zijn zij die Christus volgen), niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dage’ (Johannes 6:39). In principe geldt die genade zelfs alle mensen; ‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen’ (Titus 2:11).

De deur tot de Genade
Er is één bindende voorwaarde om voor Gods genade in aanmerking te komen. Elke zondaar die dat echt verlangt, dient zich tot Jezus Christus te wenden en Hem te volgen. Als je dat doet, ga je bij Jezus horen. Je wordt dan ‘wedergeboren uit God’ en dan neem je zelfs deel aan Zijn lichaam, zoals de Bijbel dat zo mooi omschrijft. ‘Zoals ons ene lichaam vele delen heeft en die delen niet allemaal dezelfde functie hebben, zo zijn we samen één lichaam in Christus en zijn we, ieder apart, elkaars lichaamsdelen’ (Romeinen 12:4-5). Omdat dit lichaam (Jezus Christus) niet zondigen kan, delen we in die nieuwe staat. God ziet ons dan door Jezus Christus heen als door een zonnebril (zondebril?), die de zonde weg filtert; en dat is een nieuwe mens. Om die reden kan 1 Johannes 3:9 zeggen: ‘Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want het zaad (Gods) blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.’

Groeien in geloof
Als u voor Jezus Christus kiest, is dat niet einde inspanning. Stilstand is hier echt achteruitgang. We moeten groeien in geloof, om zo een beter lid van het lichaam van Christus te worden en dichter bij God te komen. Die groei is geen privéonderneming. Dat kan alleen gebeuren binnen het ‘lichaam van Christus’; dus de Gemeente. Kerkgang en gemeenteleven zijn daarom geen luxe, maar een noodzaak. Bij die groei hebben we hulp van boven nodig en die krijgen we ook. Dat is de Heilige Geest, die in ons gaat wonen als we voor Christus kiezen.

Alles dus opgelost?
Helaas niet. Enerzijds is een kind van God verlost. Anderzijds heeft het nog steeds een sterfelijk en zondig lichaam. Die twee: de zondige menselijke natuur en de nieuwe mens, voeren voortdurend strijd met elkaar. Dat is niet zonder gevolgen. Veel kinderen van God worden er geestelijk moe van en vinden het moeilijk te accepteren dat ze nog steeds in de fout gaan. Daarom zegt Paulus in Romeinen 7:15 ‘Want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik.’ Dit vindt de apostel zo erg, dat hij vertwijfeld uitroept ‘Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’ (Romeinen 7:24). Gelukkig vervolgt hij met vers 25: ‘Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here!’
De tweedeling blijft echter ‘Derhalve ben ik zelf met mijn verstand dienstbaar aan de wet Gods, maar met mijn vlees aan de wet der zonde’ (Romeinen 7:26). Zo voedt de strijd tegen de zonde het verlangen naar een betere wereld ‘Van beide zijden word ik gedrongen: ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn, want dit is verreweg het beste’ (Filippenzen 1:23).

Mag ik voor mijzelf spreken?
Ik vind het niet zo gemakkelijk om een goed christen te zijn. Maar al te vaak zijn mijn motieven niet helemaal zuiver. Is er eigen eer mee gemoeid. Vaak ben ik onachtzaam en geef de ander de ruimte niet die hij/zij nodig heeft. Als ik druk ben, kan ik zelfs narrig zijn tegen mijn eigen vrouw, die ik toch van harte liefheb(!). Te weinig toon ik mijn naaste de liefde van Christus,… En zo kan ik wel even doorgaan. Herkent u dat? Wel, weet dan dat ‘noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here’ (Romeinen 8:39). Dat is het vooruitzicht dat alles goed maakt!

Gert van de Weerd