Vragen - jrg. 82-15

ds. Theo Niemeijer • 82 - 2006/07 • Uitgave: 15
E. K. te B. vraagt ons opheldering over de gruweldaden van David, beschreven in 2 Samuël 21:1-16. Dit gebeurde allemaal op aanwijzing van de Here Zelf. Hoe kan een God die liefde is, zulke gruweldaden goedkeuren? Kunt u mij ook nog wat vertellen over de ‘bedelingen’ waar sommigen het over hebben en waar ik helemaal niets van snap? Volgens mij staat er niets over in de Bijbel!



Antwoord:

Laten we maar bij uw laatste vraag beginnen, dan wordt uw eerste vraag ook wat gemakkelijker te beantwoorden. Het woord ‘bedeling’ komt in de NBG bijna niet voor, maar wel in de Statenvertaling. We vinden het o.a. in Efeze 1:10, 3:2 en Kolossenzen 1:25, waar Paulus het heeft over de ‘bedeling der genade Gods’ die God hem toevertrouwd heeft.

In het Grieks wordt hier het woord oikonomia gebruikt, hetgeen huishouding betekent. Ons woord ‘economie’ is hiervan afgeleid.

Het heilsplan dat God met deze wereld heeft wordt door deze bedelingen als het ware in verschillende perioden onderverdeeld. In elke periode is God dezelfde, maar handelt Hij niet altijd op dezelfde manier. Zo gaat het in het Oude Testament hoofdzakelijk om het volk Israël, maar in het Nieuwe Testament om de Gemeente van Jezus Christus. De manier waarop de Here God met Israël omging was beduidend anders dan de manier waarop Hij vandaag met de Gemeente omgaat, hoewel we wel met dezelfde God te maken hebben. Zo staat er bijvoorbeeld in Hebreeën 12:18-24 “Want gij zijt niet genaderd tot een tastbaar en brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind, tot het geklank van een bazuin en tot het geluid van een stem, bij het horen waarvan zij verzochten, dat niet verder tot hen gesproken werd; want zij konden dit bevel niet dragen; zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het worden gestenigd. En zó ontzaglijk was het verschijnsel, dat Mozes zeide: Ik ben enkel vreze en beving. Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel.”

Hier zien we het verschil in openbaring van de Here God in het Oude Testament en het Nieuwe Testament. In het Oude Testament gaat het veel meer om een tastbare, zichtbare en aardse openbaring terwijl het Nieuwe Testament veel meer over hemelse en genadevolle openbaring van de Here gaat. We mogen de Middelaar van het nieuwe verbond kennen, Jezus Christus, door Wie wij met de heilige God verzoend zijn. Zo heeft Paulus het dan ook in Galaten 4:24-26 letterlijk over twee bedelingen, die van de wet en die van de genade.

Globaal zou je zeven verschillende heilsopenbaringen van de Here God in de heilsgeschiedenis kunnen onderscheiden. Iedere heilsopenbaring heeft een duidelijk begin maar ook een duidelijk einde.

De eerste periode kenmerkt zich als de bedeling van onschuld en begint bij de schepping van de mens en eindigt bij de zondeval. De mens was zonder zonde en kon in de hof van Eden vrijuit met God wandelen.

De tweede periode wordt ook wel de bedeling van het geweten genoemd en begint bij de geboorte van Kaïn en Abel en eindigt met de zondvloed. In Genesis 4:7 wordt Kaïn door de Here God aangesproken om naar zijn geweten te luisteren, waarin hij – en later de gehele mensheid - echter faalt. Uiteindelijk constateert de Here God in Genesis 6:5, dat al de overleggingen uit het hart van de mensen te allen tijde slechts boos waren.

De derde periode kennen we als de bedeling van de menselijke heerschappij en begint met de drie zonen van Noach: Sem Cham en Jafet, van waaruit het gehele menselijke geslacht zich verder uitbreidde. (Genesis 10) Deze derde bedeling eindigde met de torenbouw van Babel, waarbij de Here de taal verwarde en de mensheid uiteen dreef (Genesis 11).

De vierde periode begint bij de roeping van Abraham (Genesis 12) en wordt ook wel de bedeling van de belofte genoemd. Eigenlijk kunnen we in de Bijbel voor deze bedeling geen einde vinden. Gods verbindt zich door beloften aan Abraham en door hem aan het volk Israël. Deze beloften zijn ook vandaag nog geldig… Ze zijn eeuwigdurend!

De vijfde periode, die dus geen einde aan de vierde maakt, maar er bijkomt, wordt wel de bedeling van de wet genoemd. We lezen in Galaten 3:19 dat de wet niet in plaats van de belofte gekomen is, maar erbij gevoegd werd. Deze periode begon bij de berg Sinaï, waar de Here de twee stenen tafelen met de wet daarop geschreven, aan het volk Israël gaf en eindigde aan het kruis waar Christus de wet vervulde en dát deed, wat de wet van óns vroeg maar voor ons onmogelijk was om te doen.

De zesde periode die op het volbrachte werk van onze Heiland volgde wordt de bedeling van Genade genoemd. Deze begon op Golgotha en eindigt op het moment, waarop de Here zijn gemeente tot Zich zal halen.

De zevende heilsperiode kennen we als het Messiaanse vrederijk dat na de komst van de Vredevorst op aarde zal beginnen en zal eindigen wanneer de eerste hemel en de eerste aarde voorbij zullen gaan en er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen zijn.

In de bedeling van de genade gaat het er anders aan toe als in de bedeling van de wet. In dit kader moeten we ook de vreselijke gebeurtenissen plaatsen, waarover het gaat in bijv. 2 Samuël 21. In het Oude Testament lezen we over Achan die met zijn gehele gezin gestenigd werd, omdat hij het gebod van de Here overtreden had. In het Nieuwe Testament vinden we juist de genade en de vergeving in Christus. In deze nieuwe bedeling van genade, waarin de Here God nog steeds dezelfde is, wordt de overtreding niet ons, maar door het geloof aan de Here Jezus toegerekend. Hij droeg de straf voor onze overtredingen. Zo doet de Bijbel ons een God kennen die volkomen heilig is en geen zonde door de vingers kan zien, maar aan de ander kant ook de God van liefde, die in Christus zijn heiligheid handhaaft, ook wanneer Hij de zondaar vergeeft.



Ds. Theo Niemeijer