Vragen - jrg. 83-06
Een predikant wilde mij onlangs duidelijk maken dat de verhalen over Job en Jona niet echt gebeurd waren. Zelf heb ik ze altijd als echt gebeurd beschouwt, ook al omdat Jezus hiernaar verwijst. Hoe denkt u hierover? (J. V. te D.)
Antwoord:
De historiciteit van de persoon Job is meerdere malen in twijfel getrokken. Maar op grond van de Heilige Schrift zelf geloven we dat Job geen verzonnen figuur is, maar een mens die werkelijk geleefd en geleden heeft. We kunnen over hem ook lezen in Ezechiël 14:14,20 waar hij twee keer genoemd wordt als één van de drie rechtvaardigen: Noach, Daniël en Job, die alleen zichzelf zouden redden bij het oordeel dat over Israël zou komen.
Jakobus spreekt ook over Job: Gij hebt van de volharding van Job gehoord en gij hebt uit het einde, dat de Here deed volgen, gezien, dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontferming (Jak. 5:11).
Wanneer we deze twee gedeelten uit de Bijbel lezen, bestaat er geen enkele reden om de historiciteit van Job in twijfel te trekken.
Job heeft waarschijnlijk in de tijd van de patriarchen geleefd. Een groot aantal Bijbelse argumenten pleit daar voor:
De meeste namen in het boek:
Us Job 1:1 Genesis 10:23
Saba Job 1:15 Genesis 10:28
Chaldeeërs Job 1:17 Genesis 11:31
Elifaz Job 2:11 Genesis 36:15
Sua Job 2:11 Genesis 25:2
Zijn rijkdom bestond, net zo als bij Abraham het geval was, uit vee en slaven. Zijn hoge ouderdom doet niet onder aan die van de patriarchen (Job 42:16). Het achterwege laten van het vermelden van het volk Israël doet ons vermoeden dat Job vóór Mozes geleefd zal hebben.
In Job 42:11 lezen we over een geldstuk, in het Hebreeuws Kesita, dat ook in de tijd van Jakob voorkwam. Job heeft het in 19:24 over schrijven met een ijzeren stift in steen, iets dat terugvoert naar de tijd van de patriarchen. Job schijnt dus een vorst misschien niet Israëlitisch patriarch geweest te zijn, in ieder geval van aanzien.
Wat betreft de echtheid van de profeet Jona valt te vermelden dat de echtheid van deze profeet nooit aangevochten werd, zomin in de Joodse- als in de oudkerkelijke overlevering.
In Matteüs 12:38-41 en Lucas 11:29-32 spreekt de Here Jezus over Jona, de profeet die drie dagen opgeslokt was door het zeemonster en een teken voor Ninevé werd, waardoor de stad zich tot de Here bekeerde. De Here Jezus erkende hiermee de geschiedenis van Jona als waar gebeurd. Als het symbolisch bedoeld zou zijn, of als een legende doorverteld zou zijn, dan zou de Here Jezus dat toen wel uitgelegd hebben.
Mw. K. te D. vraagt naar aanleiding van de beantwoording in nr. 1 over 1 Korintiërs 5:5 over de zekerheid van ons behoud. Wordt iemand die afgedwaald is toch nog behouden?
Antwoord:
In bovengenoemd gedeelte zien we inderdaad hoe een broeder in zonde kan vallen, aan de satan overgeleverd wordt, maar uiteindelijk toch geestelijk behouden kan worden.
De Here Jezus doet over zijn eigen schapen een hele stellige uitspraak: Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid (Joh. 10:28). Voorzeker niet is dubbelop! Wanneer we bij Zijn kudde behoren, die Hij duur gekocht heeft door zijn bloed (zie Hand. 20:28) zal Hij ons nooit verloren laten gaan. Soms dwalen Zijn schapen wel eens een eind weg van de kudde, maar Hij blijft getrouw en blijft Zijn verdwaalde schapen zoeken totdat Hij ze terugvindt. Deze laatste uitdrukking: totdat Hij het vindt, komen we letterlijk tegen in Lucas 15:4! Hij geeft het zoeken niet op, vooral het zoeken naar afgedwaalde schapen van Zijn kudde. Als we tot het geloof in de Here Jezus komen, worden we wedergeboren, waarbij we Gods Geest ontvangen en daarmee verzegeld worden. (Ef. 1:13), waarmee we ook als lid toegevoegd worden aan het lichaam van Christus. Aan deze positie zal - en kan ook nooit meer iets veranderd worden. De Goede Herder heeft zowel volgzame, als ongehoorzame schapen, maar het blijven schapen van de Here Jezus. Hij blijft Zijn schapen trouw. Zo staat er ook in Gods Woord: Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want zichzelf verloochenen kan Hij niet (2Tim. 2:13). Wij moet Zijn trouw niet afmeten aan onze trouw en Zijn liefde voor ons aan onze liefde voor Hem. De uitdrukking Hij blijft getrouw betekent niet dat Hij alles goed vindt! Het komt nog wel eens voor, dat Hij Zijn afgedwaalde kinderen terechtwijst om hen weer terug te brengen in de gemeenschap met Hem. Soms laat Hij Zijn kinderen een heel eind gaan (denk aan de verloren zoon), maar vroeg of laat komt Hij hen weer tegen om hen terug te brengen naar Zijn kudde.
We worden vaak in de war gebracht door schijnchristenen die van het geloof afvallen. We hebben dan te maken met christenen die vaak heel erg enthousiast zijn, maar na verloop van tijd dit enthousiasme niet meer vol kunnen houden. Ze zijn wel aangeraakt door het Evangelie, maar hebben zich nooit werkelijk bekeerd. Matteüs 13:21 spreekt over iemand van het ogenblik, die heel enthousiast het Woord aanvaardt, maar het blijkt allemaal heel oppervlakkig te zijn. Zulk soort mensen kan inderdaad van het (schijn)geloof afvallen, maar het gaat hier eigenlijk om mensen die in wezen nooit echt wedergeboren geweest zijn.
Wanneer Paulus het heeft over: Ik heb het geloof behouden (2Tim. 4:7) dan bedoelt hij hiermee niet te zeggen, dat hij door alles heen christen gebleven is, maar veel meer, dat de beproevingen, die hij meegemaakt heeft, hem niet van de Here af getrokken hebben, maar veel meer hem in zijn loopbaan bevestigd hebben.
We hebben hier te maken met twee soorten van geloof: ten eerste het geloof, waardoor je een kind van God wordt, maar daarnaast het geloof, waaruit je dagelijks mag leven. Bij Paulus gaat het hier om dit dagelijkse geloofsleven.
Ds. Theo Niemeijer
Antwoord:
De historiciteit van de persoon Job is meerdere malen in twijfel getrokken. Maar op grond van de Heilige Schrift zelf geloven we dat Job geen verzonnen figuur is, maar een mens die werkelijk geleefd en geleden heeft. We kunnen over hem ook lezen in Ezechiël 14:14,20 waar hij twee keer genoemd wordt als één van de drie rechtvaardigen: Noach, Daniël en Job, die alleen zichzelf zouden redden bij het oordeel dat over Israël zou komen.
Jakobus spreekt ook over Job: Gij hebt van de volharding van Job gehoord en gij hebt uit het einde, dat de Here deed volgen, gezien, dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontferming (Jak. 5:11).
Wanneer we deze twee gedeelten uit de Bijbel lezen, bestaat er geen enkele reden om de historiciteit van Job in twijfel te trekken.
Job heeft waarschijnlijk in de tijd van de patriarchen geleefd. Een groot aantal Bijbelse argumenten pleit daar voor:
De meeste namen in het boek:
Us Job 1:1 Genesis 10:23
Saba Job 1:15 Genesis 10:28
Chaldeeërs Job 1:17 Genesis 11:31
Elifaz Job 2:11 Genesis 36:15
Sua Job 2:11 Genesis 25:2
Zijn rijkdom bestond, net zo als bij Abraham het geval was, uit vee en slaven. Zijn hoge ouderdom doet niet onder aan die van de patriarchen (Job 42:16). Het achterwege laten van het vermelden van het volk Israël doet ons vermoeden dat Job vóór Mozes geleefd zal hebben.
In Job 42:11 lezen we over een geldstuk, in het Hebreeuws Kesita, dat ook in de tijd van Jakob voorkwam. Job heeft het in 19:24 over schrijven met een ijzeren stift in steen, iets dat terugvoert naar de tijd van de patriarchen. Job schijnt dus een vorst misschien niet Israëlitisch patriarch geweest te zijn, in ieder geval van aanzien.
Wat betreft de echtheid van de profeet Jona valt te vermelden dat de echtheid van deze profeet nooit aangevochten werd, zomin in de Joodse- als in de oudkerkelijke overlevering.
In Matteüs 12:38-41 en Lucas 11:29-32 spreekt de Here Jezus over Jona, de profeet die drie dagen opgeslokt was door het zeemonster en een teken voor Ninevé werd, waardoor de stad zich tot de Here bekeerde. De Here Jezus erkende hiermee de geschiedenis van Jona als waar gebeurd. Als het symbolisch bedoeld zou zijn, of als een legende doorverteld zou zijn, dan zou de Here Jezus dat toen wel uitgelegd hebben.
Mw. K. te D. vraagt naar aanleiding van de beantwoording in nr. 1 over 1 Korintiërs 5:5 over de zekerheid van ons behoud. Wordt iemand die afgedwaald is toch nog behouden?
Antwoord:
In bovengenoemd gedeelte zien we inderdaad hoe een broeder in zonde kan vallen, aan de satan overgeleverd wordt, maar uiteindelijk toch geestelijk behouden kan worden.
De Here Jezus doet over zijn eigen schapen een hele stellige uitspraak: Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid (Joh. 10:28). Voorzeker niet is dubbelop! Wanneer we bij Zijn kudde behoren, die Hij duur gekocht heeft door zijn bloed (zie Hand. 20:28) zal Hij ons nooit verloren laten gaan. Soms dwalen Zijn schapen wel eens een eind weg van de kudde, maar Hij blijft getrouw en blijft Zijn verdwaalde schapen zoeken totdat Hij ze terugvindt. Deze laatste uitdrukking: totdat Hij het vindt, komen we letterlijk tegen in Lucas 15:4! Hij geeft het zoeken niet op, vooral het zoeken naar afgedwaalde schapen van Zijn kudde. Als we tot het geloof in de Here Jezus komen, worden we wedergeboren, waarbij we Gods Geest ontvangen en daarmee verzegeld worden. (Ef. 1:13), waarmee we ook als lid toegevoegd worden aan het lichaam van Christus. Aan deze positie zal - en kan ook nooit meer iets veranderd worden. De Goede Herder heeft zowel volgzame, als ongehoorzame schapen, maar het blijven schapen van de Here Jezus. Hij blijft Zijn schapen trouw. Zo staat er ook in Gods Woord: Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want zichzelf verloochenen kan Hij niet (2Tim. 2:13). Wij moet Zijn trouw niet afmeten aan onze trouw en Zijn liefde voor ons aan onze liefde voor Hem. De uitdrukking Hij blijft getrouw betekent niet dat Hij alles goed vindt! Het komt nog wel eens voor, dat Hij Zijn afgedwaalde kinderen terechtwijst om hen weer terug te brengen in de gemeenschap met Hem. Soms laat Hij Zijn kinderen een heel eind gaan (denk aan de verloren zoon), maar vroeg of laat komt Hij hen weer tegen om hen terug te brengen naar Zijn kudde.
We worden vaak in de war gebracht door schijnchristenen die van het geloof afvallen. We hebben dan te maken met christenen die vaak heel erg enthousiast zijn, maar na verloop van tijd dit enthousiasme niet meer vol kunnen houden. Ze zijn wel aangeraakt door het Evangelie, maar hebben zich nooit werkelijk bekeerd. Matteüs 13:21 spreekt over iemand van het ogenblik, die heel enthousiast het Woord aanvaardt, maar het blijkt allemaal heel oppervlakkig te zijn. Zulk soort mensen kan inderdaad van het (schijn)geloof afvallen, maar het gaat hier eigenlijk om mensen die in wezen nooit echt wedergeboren geweest zijn.
Wanneer Paulus het heeft over: Ik heb het geloof behouden (2Tim. 4:7) dan bedoelt hij hiermee niet te zeggen, dat hij door alles heen christen gebleven is, maar veel meer, dat de beproevingen, die hij meegemaakt heeft, hem niet van de Here af getrokken hebben, maar veel meer hem in zijn loopbaan bevestigd hebben.
We hebben hier te maken met twee soorten van geloof: ten eerste het geloof, waardoor je een kind van God wordt, maar daarnaast het geloof, waaruit je dagelijks mag leven. Bij Paulus gaat het hier om dit dagelijkse geloofsleven.
Ds. Theo Niemeijer