Zó lief had God de wereld!

Feike ter Velde • 84 - 2008 • Uitgave: 25/26
Er is een diepe bewogenheid in het hart van God over de vervreemding van de mens, die door de zonde in de wereld is gekomen. De mens vervreemdde van zijn Maker en daardoor ook van zijn medemens en van zichzelf. Het eerste mensenpaar was weggevlucht van God. Ze gingen hun eigen weg. Het was in feite een greep naar de macht. Ze werden verleid om zelf het heft in handen te nemen. Sinds die gebeurtenis klinkt de roepstem van de God: ‘Adam, waar ben je?’

Eén van de mooiste en ook wel bekendste teksten in de Bijbel is: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe’, Johannes 3:16. Tegelijkertijd komen we een grote moeilijkheid tegen. Immers, de Bijbel leert ook dat deze wereld volstrekt in het boze ligt en ‘wie een vriend van de wereld wil zijn wordt metterdaad een vijand van God’ (Jak. 4:4). Staan deze teksten niet tegenover elkaar? Met andere woorden, spreekt de Bijbel zichzelf niet tegen? Op het eerste gezicht lijkt dat wel zo: God heeft de wereld lief en als wij een vriend van diezelfde wereld zijn, veranderen wij in vijanden van God. Hoe kan dat?

We moeten hier niet oppervlakkig aan voorbijlopen. Het overdenken ervan brengt ons verder op het punt van de liefde van God voor deze wereld. Deze wereld is vol van opstand tegen God en van haat, nijd en oorlog in de lange geschiedenis van de mensheid. Hoe kan God zo’n wereld liefhebben? Het antwoord ligt in de aard van Zijn liefde. Het is geen oppervlakkige liefde, zoals wij die uit ons eigen leven kennen. De liefde van God is van een andere orde, niet aards maar hemels, niet menselijk maar goddelijk. In Zijn liefde ligt de opoffering van alle eigenbelang, met oog op het belang van de ander. De opoffering van Zichzelf is de ultieme uitdrukking van Gods liefde. Die zelfopoffering is Zijn lijden en sterven. Hij betaalde daarmee de schuld voor elke zondaar die tot Hem komt om vergeving.

We moeten ook goed letten op de omgeving waarin deze tekst staat. Er kwam namelijk een geestelijk leider tot Jezus, die oprecht in Hem was geïnteresseerd. Deze man, Nikodemus, had de tekenen die Jezus deed gezien, of ervan gehoord en had de conclusie getrokken dat Jezus ‘van God gekomen was als leraar’. Hij had misschien ook wel gezien dat Jezus met een zweep de tempel had schoongeveegd, de kooplieden met hun koeien en schapen en ook geldwisselaars had verdreven. De Joodse leiders vroegen hem toen direct naar zijn bevoegdheid. Hij had kennelijk indruk gemaakt met zijn actie. Zoiets maak je niet elke dag mee. Die kooplieden en geldhandelaren hoorden ook niet in de tempel. Zij waren uit op winstbejag met hun handel en daar was de tempel niet voor. Jezus wist van krachtdadig optreden. Naast zijn indrukwekkende onderwijs kwam dat er ook nog bij: aanpakken en ze eruit ranselen. Zó denken we toch niet altijd aan Jezus. De lijdende knecht des Heren is toch een meer voor de handliggend beeld dat we van Hem hebben, dan iemand die de zweep hanteert en zonder omhaal van woorden iedereen en alles uit de tempel zwiept. Het doet denken aan Nehemia, die iets dergelijks deed. En daaruit kunnen we ook vandaag een rijke les leren. Over de herbouwde tempel had de priester Eljasib de verantwoordelijkheid over de bijvertrekken van de tempel. Ze hadden kennelijk niet goed opgelet, want deze man was een familierelatie van Tobia en die haatte de tempel en de herbouw van Jeruzalem (Neh. 4:7). En tijdens de afwezigheid van Nehemia was deze Tobia toch de tempel binnengekomen en had er zich genesteld.

Dat kan zo maar gebeuren. De Tempel, het huis van de Vader (Joh. 2:16), gekraakt door mensen die er niet in thuis horen. Dat kan ook vandaag gebeuren en gebeurt ook in de christelijke Gemeente. De Gemeente is het huis van God, waarin Hij woont door Zijn Geest. De Tempel is daar een oudtestamentisch beeld van. Wat altijd buiten de deur was gehouden, blijkt zomaar ineens binnen te zijn. Dat kan dan zijn bijv. de vrijzinnigheid, mensen die de Godheid van Jezus ontkennen, mensen die de Schepper ontkennen, of mensen uit extreme charismatische stromingen of tal van andere verkeerde leringen. Een mooie gemeente kan zo maar in korte tijd kapot worden gemaakt. Ze zijn namelijk geen medebouwers, maar verwoesters van de Gemeente van Christus. Protesteren helpt niet, ze zijn binnen en je krijgt ze er nooit meer uit. Die kooplieden en geldwisselaars stonden er ook al jaar en dag. Men was er aan gewend geraakt. Het was bij niemand opgekomen om daar een eind aan te maken. Ook Tobia was kennelijk geaccepteerd. Hij had goede papieren, hij was zelfs familie van de priester Eljasib. Maar wat niet was opgevallen, was dat het ten koste ging van de dienst aan God. De verwoester Tobia had dat ongemerkt voor elkaar gekregen. Zijn plaats was steeds groter en belangrijker geworden (Neh. 13:5) en dat ging ten koste van het spijsoffer, de wierook, het gerei en de tienden. Deze typeringen zeggen heel veel! Het spijsoffer is het beeld in de Schrift van het gepredikte Woord van Gods genade, de wierook het beeld van het gebed van de gelovige en de tienden het beeld van volkomen overgave van het hele bestaan aan de Here. Woordverkondiging, gebed en toewijding aan de Here verdwijnen waar dwaalleer komt en ongehoorzaamheid aan Gods geboden.

Nikodemus, de leraar in Israël, kende deze geschiedenis van Nehemia heel goed en moest dan ook onder de indruk zijn geweest van het optreden van Jezus in de tempel. Dat optreden werd hem niet in dank afgenomen. Hem werd misschien wel verweten dat hij ‘oordeelde’ en ‘veroordeelde’. Maar Jezus was niet in discussie gegaan en had rigoureus aangepakt. De tempel was immers het huis van de Vader. Het was Zijn liefde die Hem ertoe gedreven had zo op te treden. Hij zag de schare, de mensen, die voortgedreven waren en afgemat, op zoek naar houvast in hun leven. Op de grote nood van de mens en zijn diepste levensvragen geven commerciële activiteiten geen antwoord. Opsmuk van muziek en andere uiterlijkheden kunnen niet geven waar de ziel naar hongert: namelijk naar de levende God. Alleen Hij kan die dorst lessen.

Dáár is Jezus voor gekomen. God, onze Schepper, zag onze nood en zond Zijn eigen Zoon. Hij hoorde het diepe zuchten van de mensheid in de duisternis van de zonde, van oorlog en van strijd, van armoede en van honger. Hij koos ervoor om eerst te wonen te midden van Zijn uitverkoren volk, de Joden, in Jeruzalem. Zijn Tempel was Zijn huis, dat heen wees naar de komst van de Messias, dat is de Here Jezus Christus. Hij zag en hoorde onze nood, verwoord in bij voorbeeld Psalm 42 ‘Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen? Mijn tranen zijn mij tot spijze, dag en nacht.’

De komst van Jezus als het ultieme bewijs van Gods liefde voor deze verloren wereld, was het antwoord op deze nood. De mens peilde zijn eigen nood, maar zag niet de oorzaak, wil die vaak ook niet zien. “Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen”, zegt een psalmvers. Daarin ligt onze diepste nood. We hebben God verlaten. Omdat onze Maker de oorzaak van die nood kent, heeft hij geantwoord met een daad, met een kordaat optreden. Hij liet het niet bij woorden, Hij pakte aan, pakte door, ten koste van alles! Jezus kwam, om Zichzelf te geven…! Zó lief had God de wereld. Heb je die liefde al beantwoord? Door jezelf te geven… aan Hem!

Een lied zegt:
Jezus, mijn Heiland, groot is Uwe liefde!
Gij kwaamt op aarde tot redding der wereld,
om haar van zonde eeuwig te bevrijden.
Dank, Here Jezus!

(Zangbundel Joh. de Heer nr. 62)

Feike ter Velde