Aanbidding (1)

Arthur W. Pink / vert. Herman de Heus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 8
Van alle waandenkbeelden over het aanbidden van God, is de gevaarlijkste misschien wel dat iemand die niet wedergeboren is, ertoe in staat zou zijn. Kennelijk weten velen niet wat aanbidding eigenlijk is. Zij denken dat als zij naar de kerk gaan in een houding van deemoed, eerbiedig luisteren naar de predikant en bijdragen aan zang en collecte, dat zij God dan werkelijk aanbidden. Arme verdoolde zielen! Een dwaling in stand gehouden door het priesters- en predikersgilde. Christus stelt hier de volgende woorden tegenover, ontstellend in eenvoud en scherpte: God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in Geest en in Waarheid.

Valse aanbidding
Terecht heeft Jesaja van u geprofeteerd, zoals er geschreven staat: “Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij”. Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn. Zo antwoordde Christus de schriftgeleerden die bij Hem kwamen met een vraag over ceremoniële handwassing, terwijl hun hart vuil bleef voor God. Christus stelde de waardeloosheid van hun religie aan de kaak. De waarheid is dat God en mens even ver van elkaar verwijderd zijn als zonde en heiligheid. Daarom is allereerst reiniging en verzoening nodig. Maar menselijke religie veronderstelt dat de zondige mens toch omgang kan hebben met de Heilige. Satan moet ons verblind hebben, dat wij de ware aard van God niet kennen, die te rein van ogen is om het kwaad te zien en die het onrecht niet kan aanschouwen. Het is de duivel zelf die aanbeden wil worden. Daartoe nam hij onze Heiland mee naar een hoge berg, waar hij Hem al de koninkrijken der wereld toonde en hun heerlijkheid en zei: “Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt”. Laten wij ons terdege realiseren dat juist op het terrein van religie de vijand zeer actief is.

Ware aanbidding
God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in Geest en in Waarheid (Joh. 4:24). Dit ‘moeten’ geeft aan dat er geen andere wijze is om God te aanbidden. Bij Johannes komt het woord ‘moeten’ eerder voor. “Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden” (3:7). En in hetzelfde hoofdstuk in vers 14: “En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden”. Elk van deze drie is een ‘must’, even belangrijk en ondubbelzinnig. De volgorde van deze drie verzen is dwingend, immers: alleen wie uit de Geest geboren is en rust op het verzoeningswerk van Christus kan de Vader aanbidden.
Om de Vader te aanbidden, moeten wij Hem kennen en Hij wordt niet gekend buiten Christus om. Er mag van alles beweerd en geloofd worden over een theoretische en theologische ‘God’, maar als wij afzien van de Zoon, missen wij de Vader. Onze Heiland zegt: “Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij”. Daarom is het zo’n zondig verzinsel, zo’n dodelijke dwaling om niet-wedergeboren mensen de indruk te geven dat zij God kunnen aanbidden. Terwijl de zondaar bij Christus vandaan blijft, is hij een vijand van God, een kind der gramschap. Hoe zou hij God kunnen aanbidden, dood in overtredingen en zonde als hij is?
Doch dit wordt wereldwijd verworpen in naam van de religie. Religie, zoals gezegd het voornaamste werktuig van de duivel om zielen te misleiden, omdat het – of het nu boeddhistische of christelijke religie betreft – nadrukkelijk beweert dat de mens, in zijn zonde, omgang kan hebben met en naderen kan tot de driemaal heilige God. En wie dit ontkent, maakt vijandschap wakker en roept de tegenstand van alle religieuzen over zich af. Zoals eerst en vooral Christus de toorn en grenzeloze haat van de religieuzen van zijn dagen ontmoette, toen Hij hun religieuze aanspraken weerlegde, ja hun schijnheiligheid ontblootte.
“De tollenaars en de hoeren gaan u voor in het Koninkrijk Gods”, sprak Christus tot de overpriesters en de oudsten des volks, waarop zij trachtten Hem te grijpen. Maar waarom gaan tollenaars en hoeren hen voor? Is het omdat zij niet gehinderd worden door godsdienstige pretenties? Omdat zij geen schijnheiligheid of vrome reputatie hoeven ophouden? Onder het gepredikte Woord raakten zij overtuigd van hun verloren toestand en dientengevolge kenden zij hun plaats voor God en werden gered. Alleen zij zijn ware aanbidders.

De aard van ware aanbidding
God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in Geest en in Waarheid. Aanbidden in de Geest staat in schril contrast met de vleselijke riten en indrukwekkende ceremoniën van de religie. Aanbidden in waarheid staat tegenover het bijgeloof en de afgodische waan der heidenen. God aanbidden in Geest en in Waarheid wil zeggen: op een wijze die recht doet aan de volle en definitieve openbaring die Hij van Zichzelf in Christus heeft gegeven. Het betekent Hem de hulde brengen van het verlichte verstand en de liefde van het wedergeboren hart.
Aanbidden in Geest en in Waarheid sluit aanbidden met onze zintuigen uit. Wij kunnen Hem, die Geest is, niet aanbidden door de architectuur van een kerk en haar glas-in-lood te bewonderen, door het orgelspel te beluisteren, de wierook op te snuiven en de rozenkrans te tellen. Wij kunnen God niet aanbidden met onze zintuigen, noch met ons gevoel, ook al poogt onze ziel, de zetel der gevoelens, steeds religieuze gevoelens voort te brengen. Wij kunnen tot tranen toe bewogen worden door een pakkende preek of door een aangrijpend stuk muziek, zonder echter getroffen te worden in onze inwendige mens!
Ware aanbidders zijn verloste mensen die tempel zijn van God Zelf. De niet-wedergeborenen mogen aanbidding zien als hulde die God van hen eist en die hen geen vreugde geeft omdat zij het uit zichzelf willen aanbieden. Maar zij die van boven geboren zijn en verlost door het kostbare bloed, zien de dingen geheel anders. In de geschiedenis van de doortocht door de Schelfzee wordt voor het eerst in de Bijbel gesproken van verlossing. En daar zongen de Israëlieten de Here een lied en aanbaden Hem die hen uit het diensthuis had geleid.

Arthur W. Pink
Vert: Herman de Heus