Aanbidding (2)

Arthur W. Pink / vert. Herman de Heus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 9
Het is zéér opmerkelijk dat de ene keer dat de Here Jezus Zich persoonlijk uit laat over aanbidding, dat Hij dat niet doet tegen een religieus man als Nicodemus, ook niet tegen zijn discipelen, maar tegen een overspelige Samaritaanse vrouw – een halve heidin! Waarlijk, Gods wegen lijken in de verste verte niet op die van ons!
Tegen die arme vrouw zegt Hij: "De ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders" (Joh. 4:23). Maar hóe zoekt de Vader aanbidders? Dat kunnen wij uit de context verstaan. Aan het begin van het hoofdstuk gaat de Zoon Gods op weg, teneinde één van Zijn verloren schapen te redden, Zich aan een ziel te openbaren die Hem niet kende, haar te bevrijden uit de wellust en haar hart te vullen met zijn rijke genade. En waarom? Opdat zij aan het verlangen van Gods liefde tegemoet zou komen en Hem de lofprijzing en aanbidding zou schenken die alleen een geredde zondaar geven kan.
Wie is er blind voor, dat de reis die Gods Zoon maakte naar de bron van Sichar om daar die eenzame ziel te ontmoeten en voor Hem te winnen, een afschaduwing was van de grote reis die Hij ondernam – de hemelse vrede en haar licht en zaligheid verlatend om naar deze wereld vol strijd en duisternis en armzaligheid te komen. Hij kwam hier zondaars zoeken, niet alleen om hen voor zonde en dood te bewaren, maar om hen de liefde Gods in te laten drinken en daarvan te laten genieten zoals geen engel kan; en zij op hun beurt overstromen zouden van de zoete wierook der lofprijzing. Dát is aanbidding. De herinnering aan Gods liefde die ons zocht en aan het bloed van Christus dat ons verloste, zijn de bronnen ervan.
In het Nieuwe Testament is nauwelijks een gelukkiger voorbeeld van aanbidding te vinden dan in Johannes 12: 2-3.
"Zij richtten daar dan een maaltijd voor Hem aan en Martha bediende, en Lazarus was één van hen, die met Hem aan tafel waren. Maria dan nam een pond echte, kostbare nardusmirre, en zij zalfde de voeten van Jezus en droogde zijn voeten af met haar haren; en de geur der mirre verspreidde zich door het gehele huis."
Maria kwam niet om een preek te horen, ook al was de Prins der predikers daar. Aan Zijn voeten te zitten en Zijn woord te horen was nu niet haar doel, gezegend als dat was op een ander moment. Ze kwam niet om heiligen te ontmoeten, ook al bevonden zich kostbare heiligen daar. Maar gemeenschap met hen, hoe gezegend ook, was nu niet haar doel. Ze kwam niet, na een week hard werken, voor verkwikking, ook al kende niemand de gezegende bronnen der verkwikking die in Hem zijn beter dan zij. Nee, ze kwam voor Hem om datgene uit te storten wat ze lange tijd had opgespaard, haar meest waardevolle aardse bezit. Ze dacht niet aan Simon de melaatse, die daar zat, nu een rein man; ze ging de apostelen voorbij, ook Martha en Lazarus, haar zuster en broeder in het vlees en in Christus. De Here Jezus vulde haar gedachten: Hij had haar hart gewonnen en ontving al haar genegenheid. Zij had oog voor Hem alleen. Dát is aanbidding.
Wie wij aanbidden is God en God inspireert ons om Hem te aanbidden. Alleen wat Hijzelf in ons bewerkt is voldoende. "Here ... ook al onze daden hebt Gij voor ons verricht" (Jes. 26:12). Niet voordat het Lam verhoogd wordt in de kracht van de Geest, roepen heiligen uit: "Mijn ziel maakt groot de Here, en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland" (Lucas 1:46-47). Maar waarom wordt deze aanbidding in geest en waarheid zo weinig gevonden? Waar Gods Geest geen leiding krijgt, hebben wereld, vlees en duivel vrij spel. Maar zelfs in kringen waar wereldgelijkvormigheid, tenminste de grovere vormen ervan, niet wordt gedoogd en waar een rechtzinnige leer wordt bewaard, valt op hoe afwezig dat vuur, die vrijheid, die blijdschap zijn die altijd de geest van ware aanbidding vergezellen. Hoe komt dat? Waarom vinden we zelden, ook daar waar de letter van Gods Woord wordt geleerd, die spontane uitbarstingen van adoratie, dat offer van lofprijzing die altijd onder Gods kinderen gevonden moesten worden? Het antwoord op deze vraag is: er is een bedroefde geest in ons. Daarom is er zo weinig levende, verkwikkende bediening die dringt tot aanbidding van Christus.

Wat aanbidding in de weg staat
Wat is aanbidding? Lofprijzing? Ja, meer: het is de eerbied die uit het hart van de mens vloeit die volle verzekering heeft van de uitnemendheid van Hem voor wie hij buigt, om zo uitdrukking te geven aan zijn diepe dankbaarheid voor Gods onuitsprekelijke Geschenk. Hier wordt meteen duidelijk wat een eerste belemmering is voor Gods kinderen om te aanbidden: gebrek aan verzekerdheid. Zolang ik twijfel aan mijn opstanding in Christus, zolang ik betwijfel dat Christus voor mijn zonden is gestorven op Golgotha, kan ik Hem niet waarlijk loven en prijzen voor de dood die Hij voor mij stierf. En kan ik niet zeggen: "Mijn Geliefde is mijn en ik ben de zijne". Het is een lievelingslist van de vijand om christenen in de Poel der Wanhoop te houden, opdat Christus de hulde van hun harten niet ontvangt.
Wat ons vervolgens belemmert, is dat wij onszelf niet voldoende tegen het licht van Gods heilige Woord houden. De priesters van Israël waren verplicht, alvorens reukwerk te offeren, om zich te wassen bij het koperen wasvat. De nadering tot het koperen wasvat wil zeggen dat iemand zichzelf eerlijk onder ogen durft te zien en niet schroomt om zichzelf te oordelen. Want indien wij onszelf oordeelden, zo zouden wij niet geoordeeld worden. Het gebruik van water uit het wasvat duidt op de toepassing van het Woord op onze werken en wegen. Zoals Aärons zonen zich bij het wasvat moesten wassen, evenzo moet de christen de verontreinigingen op zijn weg verwijderen voordat hij God op gepaste wijze kan aanbidden. Die verontreinigingen kleven mij aan tijdens mijn gang door een wereld die is vervreemd van het leven Gods. Als deze niet verwijderd worden, blijf ik – in geestelijke zin – onder de macht des doods en kan ik onmogelijk aanbidden. In Johannes 13 wordt dit onthuld als de Here tegen Petrus zegt: "Indien Ik u niet was, gij hebt geen deel aan Mij". Leg uw voeten in zijn handen. Christus moet uw voeten wassen voordat u kunt wandelen met God.
Er is nog een belangrijke hindernis te noemen en te nemen en dat is wereldgelijkvormigheid. De geschiedenis van Abraham dient ons als voorbeeld. Toen God hem riep om Ur te verlaten en naar Kanaän te gaan, koos Abraham een middenweg: hij ging maar tot Haran en woonde daar. Haran was halverwege. Later beantwoordde Abraham wel volkomen aan Gods roeping en ging Kanaän binnen. Toen bouwde hij aldaar een altaar (teneinde te aanbidden) voor de Here. Maar er staat niet dat hij een altaar bouwde gedurende zijn verblijf in Haran. O, hoeveel kinderen Gods kiezen in deze tijd de middenweg, wonen halverwege en kunnen derhalve niet aanbidden! Moge de Geest Gods zodanig aan en in ons werken dat de taal van ons leven, zowel als van ons hart en onze lippen mag worden: "Waardig is het Lam". Onze oprechte heiliging is Hij waard, onze onbegrensde toewijding, onze liefde die zich uit in het bewaren van zijn geboden, ja onze waarachtige aanbidding! Dat het zo moge zijn ter ere van ‘s Heren Naam.

Arthur W. Pink
Vert: Herman de Heus