‘Achalay’

Gieneke van Veen-Vrolijk • 87 - 2011 • Uitgave: 1
De beste wens

In dit eerste nummer staan we stil bij het Hebreeuwse woord ‘achalay’ dat dient als wensuitdrukking en daarom zeer toepasselijk is om het nieuwe jaar mee te beginnen. Allerlei goede wensen hebben de afgelopen tijd over en weer geklonken; ook persoonlijk zijn vele ‘goede voornemens’ gemaakt. Wat is nu de beste wens voor elkaar en eigen leven? Het woordje ‘achalay’ helpt ons bij deze belangrijke vraag.

‘Achaly’ is een bijzonder woord dat slechts tweemaal in de gehele Hebreeuwse Bijbeltekst voorkomt. Hierbij komt het éénmaal voor in de vorm ‘achalay’ en éénmaal met een licht variante uitspraak ‘achaley’.
De term ‘achalay’ en ‘achaley’ komt voor als een uitroep waarmee een wens wordt ingeleid of een verlangen wordt uitgedrukt. Als wensuitdrukking kan ‘achalay’ (evenals ‘achaley’) worden vertaald met: ‘och, dat toch…’ of ‘o was het maar dat…’ De uitdrukking betekent ook: ‘mocht het zijn dat…’ en: ‘laat toch…’
De twee Bijbelpassages waarin ‘achalay’ wordt gehoord, spreken voor zichzelf.

De geloofswens van een meelevend meisje
Het woord komt éénmaal voor in de geschiedenis van Naäman de Arameeër, een lepralijdende legerofficier (2 Koningen 5:1-19). Een jong meisje dat door binnenvallende Arameeërs vanuit Israël gevangen was weggevoerd, was in dienst gekomen bij Naämans vrouw. Zij was bekend met het optreden van de profeet Elisa en bewogen met de situatie rond Naämans ziekte “zei zij tot haar meesteres: ‘achaley’/och dat toch (ware) mijn heer voor het aangezicht van de profeet die is in Samaria…” (vers 3). We lezen dat Naäman uiteindelijk genezing vindt door gehoor te geven aan de opdracht van de Godsman Elisa en hierdoor ook tot inkeer en erkenning van de God van Israël komt (vers 15). Dit leert ons hoe het oprechte geloof en meelevende verlangen van een klein meisje een grote man tot Godserkenning leidt.
Onze beste wens voor de ander - veelal in het diepste van ons hart gebeden - is dat zij/hij tot dezelfde erkenning en belijdenis mag komen. ‘Achalay’/o was het maar… dat ik instrument mag zijn dat de ander de ware God als Here en Heiland zal leren kennen.

Uw Woord mijn fundament
Veelzeggend is het dat de wensuitdrukking ‘achalay’ (laat toch…) wordt aangetroffen aan het begin van Psalm 119. Deze lange lofpsalm, die als hymne op de Thora de veelkleurige schoonheid van Gods Woord bezingt, vangt aan met het intense verlangen van de psalmist: “‘Achalay’/laat toch… mijn wegen vast zijn om Uw verordeningen te bewaren…” (Psalm 119:5). In dit vers van het openingscouplet van zijn lofpsalm verwoordt de psalmist zijn diepste verlangen door middel van de wensuitdrukking ‘achalay’ verbonden met het werkwoord ‘kun’ (uitspraak: koen) dat betekent: funderen, baseren, gronden, bevestigen, vaststellen, vastmaken, richten. Zijn innige wens is, als begin- en uitgangspunt voor zijn uitvoerige lofprijzing op Gods Woord, dat zijn wegen gefundeerd en gericht zullen zijn op dat Woord dat hij beschrijvend bezingt. Dan alleen zal zijn levensweg vast en zeker zijn, zelfs te midden van alle onzekerheden van het leven.
De psalmist blijkt een man te zijn die weet wat lijden is en diepe smart en verdriet kent (bijvoorbeeld: verzen 28, 42, 50 t/m 53; 83 t/m 87; 92, 95, 143, 157, 158). Hij ondervindt veel kwaad dat anderen hem aandoen en lijdt vanwege de weerstand die er rondom hem is en tegen God en Zijn geboden. Hij is voortdurend in gevaar (vers 107). “Mijn vervolgers en tegenstanders zijn velen…” (vers 157). Veel vervolgde medegelovigen zullen zich in deze hartenkreet herkennen…
Maar de psalmist weet ook - uit eigen ervaring! - dat Gods rijke Woord alle aspecten van het mensenleven omvat en voorziet in alle noden en behoeften. Hij is een man van gebed en ontdekte dat de Here God zijn vele gebeden verhoorde en belijdt: “U bent mijn schuilplaats en mijn schild, op Uw Woord heb ik gehoopt” (vers 114). Het Godswoord is het Licht op zijn levensweg (vers 105), daaruit put hij moed en kracht en daarom roept hij uit: “Hoe lief heb ik Uw Thora/leer/wet…” (vers 97; vgl. 48). Voortdurend houdt hij dat Woord voor ogen.
De psalmist leerde leven vanuit de kracht van de Schrift waardoor hij zich laat leiden, onderwijzen, sterken, troosten en bemoedigen. Hij koestert dat Woord als een echt Godsgeschenk (vers 57, 72). Daarom opent zijn loflied met de zegenuitspraak: “Rijk gezegend… die in de Thora van de HERE gaan… die Hem met heel hun hart zoeken…”
De rijkdom van Gods Woord is het beste wat we anderen en onszelf kunnen toewensen. Deze schat is blijvend actueel! ‘Achalay’/ o dat toch mijn wegen gegrond en georiënteerd mogen zijn op Gods heilige Woord.

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk