Adam, waar ben je?

Henk Schouten • 86 - 2010 • Uitgave: 17
Wanneer we Hebreeën 11 lezen, dan komen we een lijst tegen van mannen en vrouwen die vanwege hun geloof, hun doorzettingsvermogen en trouw aan God worden genoemd. We spreken soms van de Galerij van geloofshelden. Tijdens mijn studie kwam ik regelmatig in het universiteitsgebouw aan het Domplein in Utrecht, direct naast de kerk en beroemde toren. In dat gebouw hingen de portretten van de hooggeleerde heren die in de geschiedenis van de universiteit hun plaats innamen. Een indrukwekkende geleerdheid. Veel van die mannen waren ook van God geleerd en hebben voor de kerk en het geloof in ons land grote betekenis gehad. In Hebreeën 11 zien we geen geschilderde portretten, maar er wordt wel een groot geloof geportretteerd.

Het begint in dat elfde hoofdstuk van Hebreeën echter met een definitie van geloof. ‘Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet.’ Geloof staat op gespannen voet met zien. Geloof staat op gespannen voet met bewijs. Onze wereld zegt: meten is weten. De dingen van geloof zijn echter niet te meten, het is niet zichtbaar of tastbaar. Is het daarom minder concreet?
Hebreeën 11:3 zegt: ‘Door het geloof verstaan wij, (…) dat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare.’ Evolutionisten zoeken zogezegd op de verkeerde plek om het ontstaan van aarde en leven te verklaren. Het ontstaan van de wereld ligt buiten ons waarnemingsvermogen. De seculiere wetenschap heeft er moeite mee en kan of wil niet geloven in God of in Jezus, Zijn Zoon. Terwijl Gods Zoon het onzichtbare of onmeetbare vorm heeft gegeven.
Hebreeën 1 begon met die prachtige woorden: ‘God heeft in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van zijn wezen.’ Zien en niet zien staan in geloof niet zover van elkaar af. Wij geloven in het onzienlijke, omdat we gezien hebben, dat is geloof. We staan in dat geloof niet alleen. Hebreeën 11 schildert ons een galerij van zulke geloofsgetuigen. We komen diep onder de indruk en beseffen dat daar geloofskracht en moed uitstraalt waar wij ons dikwijls zo klein bij voelen.

Wanneer ik die lijst van namen lees, mis ik personen die er eigenlijk bij zouden moeten staan. Ik mis Adam en Eva. Dit eerste mensenpaar zou je toch verwachten in de rij van geloofsgetuigen. Uiteindelijk, zo stel ik me dat voor, is door hun getuigenis veel kennis van God doorgegeven aan alle na hen komende geslachten. Zij hebben een leven met God gehad voor de zondeval en hadden dat ook, door Gods genade, na de zondeval. De Here God voorzag hen zelf van dierenhuiden. Dieren gaven hun leven om de zonde van de mens te bedekken. Zonder bloedstorting is er geen vergeving van zonden. Iets later in de tijd zien we dat dit principe zich herhaalt. Het offer van Abel brengt hem tot God, het offer van Kaïn doet dat niet. Het verschil is dat Abel een dierlijk offer brengt en Kaïn komt met de vruchten van het veld. We zien daar voor het eerst dat er een ware Godsdienst, maar ook een valse godsdienst is.
Wellicht denkt u, Adam en Eva waren toch zondaren, daarom staan ze er niet bij. Zijn wij dat niet evenzeer? Zij zijn ontdekt aan hun zonden, maar wij toch ook? Zij hebben de genade ontvangen in de vorm van het voorlopig offer dat vooruit wees naar het Lam van God. Wij zien terug op datzelfde offer dat God op Golgotha bracht.
Waarom lezen we niet van hen in deze galerij van geloofsgetuigen? Zouden juist niet zij als enige mensen die de ongeschonden staat kenden, als groot getuigenis in de geschiedenis moeten staan en als banieren van geloof. Waarom lezen we geen woorden van hen van schuld en belijdenis? Waarom lezen we geen woorden van hen, waarin zij al hun kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen tot ons geslacht oproepen en inspireren om te zien op het onzichtbare? Zij immers hebben het onzichtbare gezien en getast!

Dat zijn vragen waarop we het antwoord niet weten, maar zijn die vragen wel eerlijk? We willen ons graag vergelijken met de geloofsgetuigen, die galerij van geweldigen in geloof. Dat inspireert en dat moet ook. Misschien moeten we echter erkennen dat ons gedrag vaak meer te vergelijken is met Adam en Eva. We weten wel, we zien wel, we geloven wel, maar ons getuigenis is vaak zo zwak en nietig. Durven we onze eigen kinderen wel aan te spreken op zaken van geloof en levensheiliging? Hoe is onze relatie tot onze kleinkinderen? We zijn trots op hun schoolprestaties, maar spreken we ook over hun geloofsprestaties?
Eén van de geloofshelden is Abraham. Van hem wordt geschreven dat hij de stad verwachtte met de fundamenten, waarvan God zelf de ontwerper en bouwmeester is. Abraham was dus niet wereldgezind, maar hemelgericht, dat maakt misschien het verschil? We zijn zo dikwijls bezig met de dingen van de schepping, waardoor we het zicht op het onzichtbare verliezen. Maar daar gaat het juist om in geloof. ”Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet.” Ik moet hier direct de woorden van de Here Jezus bijvoegen: “Zalig zij, die niet zien en toch geloven.”
Wanneer wij voor die zaak willen gaan en tegen de stroom op durven roeien, dan gaat het niet altijd makkelijk, dan is er moeite en strijd, daarbij gebeuren dingen die we niet begrijpen. Hebreeën 11 is gewoon een opsomming van dergelijke zaken en van personen die niet wegliepen voor de strijd. Het hoofdstuk eindigt echter schitterend, al die dingen van de geloofsstrijd waren er en die zijn er ook voor ons. Maar uiteindelijk zullen zij en wij tot de volmaaktheid (Hebreeën 11:40) komen. Daar zie ik naar uit, ik weet het zeker: de Here Jezus zal spoedig komen. Die hoop maakt het verschil. Maranatha!

Ds. Henk Schouten