Afgoderij

Ad Kooijmans • 87 - 2011 • Uitgave: 7
Als Paulus eens in een van onze steden zou rondkijken zoals hij destijds deed in Athene (Handelingen 17:15-34), wat zou zijn reactie zijn? Daar vond hij vele afgodsbeelden. Misschien zou hij hier meer de huizen moeten binnengaan om Boeddhabeelden en Roomse heiligenbeelden en dergelijke te ontdekken. Maar in zijn contact met de mensen zou hij wel spoedig geconfronteerd worden met de idolen (= afgoden) van muziek en sport. Is het dan niet goed om te genieten van muziek en sportbeoefening? Zeker wel en dat geldt ook voor veel andere dingen, maar zodra zij de plaats gaan innemen die aan God toebehoort, wordt het afgoderij. Voetbalwedstrijden trekken meer mensen dan samenkomsten waar Gods Woord wordt gepredikt. En men is bereid behoorlijke bedragen te offeren om de actie te zien van zijn idolen (= afgoden), waarvan verscheidene reeds miljonair zijn. Waar het een keuze tussen de twee betreft, is dat een keuze tussen de afgoden en God.
Nu wordt in onze samenleving niet iedere afgod een idool genoemd, maar dat wil niet zeggen dat ze er niet zijn. Paulus zegt bijvoorbeeld duidelijk dat geldgierigheid of hebzucht afgoderij is (Efeziërs 5:5). In de NBV wordt daar ook ontucht en zedeloosheid bij ingesloten. Bovendien staat daar de ernstige waarschuwing bij, dat degenen die zich daaraan overgeven het koninkrijk van Christus en God niet zullen beërven. Dat geldt dus ook voor huwelijksontrouw en verslaafdheid aan pornografie. Wij leven in een wereld waarin deze dingen zó als normaal worden aanvaard, dat degenen die Christus toebehoren zich daar duidelijk van moeten onderscheiden en als dat niet gebeurd is zich moeten bekeren en hun zonden belijden om niet door de Heer buitengesloten te worden. Indien we onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid (1 Johannes 1:9).
Laten we daarbij wel bedenken wat ‘belijden’ wil zeggen. Het woord is ‘homologeo’ (dat betekent ‘in overeenstemming brengen met het Woord’) en is dus niet alleen maar erkennen, maar onderwerping aan de normen van het Woord. We leven in een gevaarlijke tijd waarin begrippen als ‘zonde’ en ‘bekering’ weinig nadruk ontvangen. We hebben te doen met een heilig God, waaraan Jakobus ons herinnert met de woorden: ‘Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden. Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinigt uw handen, en zuivert uw harten, gij, die innerlijk verdeeld zijt. Beseft uw ellende, treurt en weent; uw gelach moet veranderen in treurigheid, en uw vreugde in neerslachtigheid. Vernedert u voor de Here, en Hij zal u verhogen’ (Jakobus 4:7-10).
De apostel Johannes schrijft in zijn eerste brief over het overwinningsleven en besluit met de waarschuwing dat Jezus Christus ons inzicht geeft in wie God is en dat we dat godsbegrip niet moeten laten verduisteren door de afgoden (1 Johannes 5:20-21). Uiteindelijk is het een kwestie van leven of dood. In het laatste Bijbelboek lezen we dat afgodendienaars niet binnen komen in het Nieuwe Jeruzalem (Openbaring 22:15) maar hun wacht de tweede dood (Openbaring 21:8).

Denk nooit: “Die waarschuwing is niet voor mij; ik zie immers Gods zegen op mijn werk.” Lees de geschiedenis van Gideon, die wonderbaar door de Heer gebruikt werd om Zijn volk te verlossen van de Midjanieten. Aan zijn mannen ontbrak het niet aan buit. Gideon vroeg hun hem de gouden ringen te geven. Dat bracht 1700 sjekel op, dat is meer dan 19 kg. goud en verder ook maantjes, oorhangers en roodpurperen kleren van de koningen van Midjan. Hij maakte daarvan een efod. Dat was een nabootsing of vervalsing van het priesterschap in Silo. Ik weet niet of Gideon zichzelf ermee bekleedde of dat hij een beeld ermee bekleedde, maar het effect was hetzelfde. We lezen: ‘Heel Israël bedreef er overspelig afgoderij mee en het werd voor Gideon en zijn huis een valstrik’ (Richteren 8:27). Wat een tragedie! Een afgod is iets dat ons van God afleidt. Laat je nooit van God afleiden door zelf het middelpunt te worden zoals Gideon in plaats van God de eer te geven.
Vergeet ook nooit dat in feite daarmee de ellende is begonnen, dat de mens de plaats van God wilde innemen doordat hij luisterde naar het subtiele bedrog van de duivel. Daar stopt de sluwheid van de duivel niet, want nadat de mens Gods oordeel over zich heeft aangeroepen en zich bewust wordt dat hij Gods gezag niet kan ontlopen, komt de vader der leugen met de introductie van een vals Godsbeeld, één die je naar je hand kunt zetten en overeenkomt met jouw levensstijl. Het maakt geen verschil of je die eigen creatie uitbeeldt in een figuur van hout, steen of goud, of dat je hem, zoals de moderne mens, bewaart in je achterhoofd, het is pure afgoderij.
Kunnen Gods kinderen niet met een afgod afrekenen als met een fictie? (1 Korintiërs 8:4) Zeker niet, want achter die fictie zit weer de oude vijand, de duivel (1 Korintiërs 10:19-20). Hij weet als geen ander gevoeligheden en ongevoeligheden tegen elkaar uit te spelen en zo broeders van elkaar te verwijderen. Zo was het met het eten van afgodenoffers in de tijd van de apostelen (1 Korintiërs 8:7) en zo is het nu in onze aanraking met de afgodische wereld rondom ons. Paulus stelt ons voor de vraag: ‘Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met de afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God’ (2 Korintiërs 6:16). Laat je relaties in deze wereld geen valstrik worden voor zwakke broeders. Als wij, als tempel van de Heilige Geest (1 Korintiërs 6:19) een heilig leven leiden, zullen we geen ergernis veroorzaken. Ergernis (skandalon) is verleiding. De Heer Jezus klaagt de verleiders aan (Matteüs 18:7). Als Hij in ons gezien wordt, kunnen we slechts ten zegen zijn.

In Leviticus, Numeri, Deuteronomium en Jozua vinden we herhaalde waarschuwingen aan het volk Israël om geen relaties aan te gaan die tot afgoderij leiden, maar daar heel radicaal mee te breken. Wat voor Israël gold, geldt ook voor de gemeente. In Numeri 33:55 lezen we over vermenging met afgodendienaars: ‘‘dan zullen degenen die gij van hen overlaat, tot dorens in uw ogen en tot prikkels in uw zijden zijn.’ In Nieuwtestamentische zin kunnen we zeggen: ze zullen u verblinden en u in uw beweging belemmeren.’ In Deuteronomium 12:31 staat: ‘wat de HERE haat, doen zij voor hun goden: zelfs hun zonen en hun dochters verbranden zij voor hun goden met vuur.’ Is het niet zo dat veel kinderen verloren gaan omdat hun ‘christelijke’ ouders in compromis met de wereld leven? Ook Paulus’ waarschuwing is een herinnering aan de profeten van Israël: ‘Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine, en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige’ (2 Korintiërs 6:17-18).

Ad Kooijmans