Ahav: Liefhebben

Gieneke van Veen-Vrolijk • 82 - 2006/07 • Uitgave: 21
“Heb de Here lief…” (Ps. 31:24)
In de Bijbel nemen de begrippen ‘liefhebben’ en ‘liefde’ een belangrijke plaats in. Het oudtestamentische gebruik van deze termen betreffen vooral de relatie tussen de Here God en de mens. Het meest gebruikelijke werkwoord ter uitdrukking hiervan is ‘ahabh’ (uitspraak: ahav). Men kan ‘ahabh’ vertalen met: liefhebben, beminnen, houden van, verlangen naar, verbonden zijn aan/met, hangen aan/blijven bij. Het werkwoord ‘ahabh’ drukt zo liefde, genegenheid, verbondenheid, trouw en verlangen uit. Van dit werkwoord ‘ahabh’ is het woord ‘ahabha’ afgeleid, dat is: liefde, toewijding, verbondenheid. Het gebruik van ‘ahabh’ en ‘ahabha’ heeft ons vanuit de Schrift veel te zeggen wat betreft onze relatie met God.

Het grote gebod
In het boek Deuteronomium komt het werkwoord ‘ahabh’ veelvuldig voor. Liefde is hierin een kernbegrip. God zegt tot Israël, dat kleine volk dat Hij het heeft uitverkoren, omdat: “de HERE u liefhad…” (Deut. 7:8a). God is liefde en vraagt ook liefde van de Zijnen. Dit houdt Hij Israël voor in het bekende ‘Shema` …’, het Joodse credo, opgetekend in Deuteronomium 6:4-9. Centraal staat hier de opdracht om God te ‘ahabh’/liefhebben/aanhangen met een volkomen toegewijde liefde (vergelijk Ex. 20:6). God vraagt geen halfslachtige, lauwe of uiterlijke liefde, maar oprechte ‘ahabha’/liefde/toewijding met geheel ons wezen: “U zult de HERE uw God ‘ahabh’/liefhebben/trouw zijn met geheel uw hart en geheel uw ziel en kracht.” (vers 4)
God benadrukt dat Hij algehele en volkomen ‘ahabha’/liefde/trouw vraagt. Geen verdeeld hart, maar een hart dat Zijn Woord bewaart en liefheeft (zie Ps. 119). Dit grote liefdesgebod (vergelijk Deut. 13:3) wordt in het Nieuwe Testament aan alle christenen gegeven bij monde van Christus Zelf (Matt. 22:36-38; Marc. 12:30). Bij herhaling wordt Israël en ook ons, voorgehouden: “Nu dan … wat vraagt de HERE uw God van u, dan … Hem te ‘ahabh’/beminnen …” (Deut. 10:12). Omdat God grote dingen heeft gedaan, mogen en moeten wij Hem ‘ahabh’/liefhebben (Deut. 11:1). God liefhebben houdt in Hem volgen en dienen met volkomen trouw: “De HERE uw God ‘ahabh’/lief te hebben en Hem te dienen met uw gehele hart en ziel…” (Deut. 11:13, 22). Wij worden ernstig gewaarschuwd ons hart te bewaren in deze liefde voor de Here en Zijn dienst (Deut. 11:16). Niet afwijken door vreemde, van God aftrekkende ‘liefdes’.
Hoe snel wij dit grote liefdesgebod kunnen vergeten blijkt wel uit Salomo’s trieste (liefdes)geschiedenis (1Kon. 11:1-4). Zijn geestelijke neergang kwam voort uit het feit dat zijn hart van de Here God afweek door vreemde, onreine liefde en ontrouw aan Zijn God (vers 4). Dit leert ons te waken dat ook wij niet afwijken van de Here.
God heeft ons eerst liefgehad (1 Joh. 4:7-12, 19) en zo verhoorde Hij mij. “Ik ‘ahabh’/heb lief want de Here hoorde…” (Ps. 116:1).

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk