Als alles bezwijkt…

Feike ter Velde • 86 - 2010 • Uitgave: 6
…wat dan?

Alles in het leven kan op wankelen staan om vervolgens te bezwijken. Daar worden we aan herinnerd in deze weken, waarin we stilstaan bij het lijden van onze Here Jezus Christus. Menselijk lijden kan en mag altijd worden bezien vanuit het lijden van Christus aan het Kruis. Zijn lijden en sterven zagen uit op de Opstanding en de Overwinning over zonde, ziekte en dood. Zijn lijden, hoewel op het moment zelf onpeilbaar diep, was vervuld van goddelijke bedoeling en betekenis. Niets is minder waar in het lijden van ons mensen in deze wereld. Alles kan bezwijken… en wát dan?


In een prachtige Psalm lezen we ‘Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken, mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig’ (Psalm 73:26). Een wonderlijke uitspraak, namelijk dat niet alleen ons vlees - dat is ons lichaam - maar ook ons hart kan bezwijken. We kennen allemaal wel de ervaring van de lichamelijke vermoeidheid of zelfs momenten van uitputting. Sommigen hebben door ziekte een voortdurende status van uitputting, van niet meer kunnen. Er zijn er die zelfs hun armen niet meer kunnen optillen, alles uitgeschakeld door een slopende spierziekte. Ik ontmoette iemand, die alleen nog maar zijn ogen kon bewegen; alles was verder verlamd. Het vlees is bezweken en dreigt nog verder te bezwijken. Maar ook het hart kan kennelijk bezwijken, zegt Gods Woord. Dat is nog erger dan het bezwijken van het lichaam.
Alle houvast, alle geestelijke ondergrond, de fundamenten van ons bestaan bezwijken dan. Dan blijft er niets meer over. Geen moed meer, niets meer om op te vertrouwen of je aan vast te houden. Je voelt je hulpeloos en verloren. Het kwam al in de verte opzetten en je zag het dichterbij komen. Je kon er in het beginstadium nog wel over praten met anderen, maar nu alles is bezweken is dat veel moeilijker. Je meent sterk te moeten zijn. Je wilt staande blijven en je niet uit het veld laten slaan. Anderen bewonderen je er misschien wel om, maar je hart huilt en het liefst zou je ook je tranen de vrije loop willen laten. Het liefst zou je eerlijk willen zeggen dat ook je hart is bezweken.
Het is zo moeilijk om je twijfel en je aanvechtingen, je machteloosheid en je moedeloosheid, met anderen te delen. Je bent immers een christen en je weet waar je kracht moet zoeken en kunt vinden. Ja, je weet alles wel, je hebt er altijd vrijmoedig over getuigd, maar nu het zo concreet in je eigen leven is binnengekomen, nu je vlees en je hart dreigen te bezwijken, is het toch wel even anders. Je vocht jaren tegen depressie en je kunt de weg tot de overwinning niet vinden. Een ziekte sloopt langzaam maar zeker je leven, totdat de dood erop volgt en je hart en daarmee je houvast en je geloof dreigen te bezwijken. Dáár spreekt de Psalm over.

En nu is de les die we hieruit mogen leren deze: láát het allemaal maar gebeuren. Ik kan het tij niet keren. Ik kan de omstandigheden niet veranderen. Ik kan mijn ziekte niet genezen, mijn depressie wegpraten, noch wegbidden. Want ik heb ontdekt dat de zekerheid niet in mijzelf is te vinden, zelfs niet in mijn geloof. Het ligt buiten mezelf… het ligt in de levende God. Mijn God! Ik mag gaan ontdekken dat, midden in het bezwijken van mijn vlees en mijn hart, de levende Heiland reddend en mijn heil bewerkend aanwezig is. Hij is niet bang voor mijn diepste geloofsvragen, voor mijn uiterste twijfelmoedigheid. Hij gaat mijn angsten voor de toekomst en wat er verder nog komen gaat niet uit de weg. Nee, Hij is er midden in. Hij is er Zelf eerst doorheen gegaan! Toen Hij er Zelf midden in zat, of beter gezegd: midden in hing… aan het kruis op Golgotha, heeft hij in uiterste vertwijfeling uitgeroepen: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”
Dat gaat heel diep. Alles kwijt, van mensen verlaten, naakt en tot bloedens toe gegeseld, de handen en voeten doorboord met de grote ijzeren nagels en vastgespijkerd aan het vloekhout. Dat kan niemand meevoelen. Maar dan is toch wel het diepste, dat ook Zijn God, Zijn hemelse Vader Hem dáár in de steek liet. Juist wanneer Hij Hem het hardst nodig had, wendde God het aangezicht van Hem af, waardoor het op klaarlichte dag aardedonker werd. Toen schreeuwde de Heiland in uiterste nood Zijn wanhoop uit naar de zwart geworden en zwijgende hemel. Eigenlijk klinkt er in mee: Mijn God, hoe kunt U dát nu doen? De Vader liet de Zoon in de steek. Altijd waren ze zo intiem geweest. Jezus ging zo dikwijls de berg op om te bidden in de stilte van het hoge, zoekende de Allerhoogste. En Hij kwam en ze spraken met elkaar als een Vader met Zijn zoon. En nu brak alles aan stukken.

Laten we, midden in onze eigen moeite, in ons lijden en verdriet, hoe allesomvattend dat ook is, een ogenblik stilstaan bij Golgotha. Hier hangt de Zoon van de Vader, vernederd, bespuwd, bespot, gegeseld, uitgescholden en bloedend te sterven. Bij alles wat hij tot dan toe vanwege de mensen had ondergaan had Hij niets gezegd. “Als een lam, dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij zijn mond niet open”, zegt de profeet Jesaja. Maar nu was het anders geworden. Nu kwam het lijden niet in nog heviger vorm van de kant van de mensen, maar van de kant van de Vader, Zijn eigen Vader. God keerde Zich van Hem af. Hier gebeurde het onmogelijke, het Bijbels onmogelijke! Immers, de Schrift zegt: ‘Nooit heb ik een rechtvaardige verlaten gezien’ (Psalm 37:25). En toch gebeurt dat hier wel. Dé Rechtvaardige… de enige op aarde(!)… werd door God verlaten.
Dit was niet zomaar een sterven, dat de Here Jezus onderging aan het kruis. Niet de dood zoals wij die sterven aan het einde van ons leven. Die dood is het gevolg van de zonde, loon op de zonde (Romeinen 6:23). De dood die Jezus stierf was Gods straf op de zonde: het ultieme verlaten zijn van God. Dat heeft tot nu toe nog geen mens meegemaakt. Het is wat een ziel mee zal maken in de hel, na het oordeel voor de grote witte troon van God op de dag des oordeels. Zelfs de grootste godloochenaar heeft nog niet meegemaakt, dat God hem heeft verlaten.
Dat doet God niet, dat wil Hij niet en dat kan Hij niet. Omdat Zijn liefde voor de zondaar sterker is en Hij niet wil dat iemand verloren gaat. Eens zal daar een einde aan komen en de grootste verschrikking voor de Here God zal dan werkelijkheid worden: Zijn schepsel te moeten loslaten - de mens die zich niet wilde bekeren - in de eeuwige godverlatenheid. Die dag stelt Hij zo lang mogelijk uit, omdat Hij weet hoe verschrikkelijk dát is. Daarom houdt Hij vast en houdt Hij vol in Zijn eindeloze erbarmen en Zijn grenzeloze lankmoedigheid en stelt Hij die dag zo ver mogelijk uit. Hij rekt de genadetijd op. Dit oordeel der verschrikking is waar Paulus over spreekt in 2 Tessalonicenzen 1:9 ‘Deze zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte.’

Het kruis van Golgotha werd voor Jezus juist dát oordeel, die straf, namelijk dat God Hem verliet. Hij hing daar in de volstrekte godverlatenheid. De oneindige liefde van God had Hem dáár gebracht, waar wij hadden moeten zijn: van God verlaten. Zonde en liefde komen hier bij elkaar. De Zoon bezwijkt in de liefde Gods voor de verloren zondaar. Ze hebben het niet opgemerkt. Daar hangt God de Zoon… om ons te redden van Zijn eigen oordeel. Jezus Christus onder ons is God incognito. Hij is aan ons oog onttrokken, maar is desondanks elke seconde van ons leven aanwezig: reddend, verzoenend, vergevend. Ons lijden mag derhalve opgaan in Zijn lijden voor ons. Daarom mogen we zeggen: Láát alles maar bezwijken: mijn vlees, mijn hart, mijn zekerheden, mijn geloof, mijn rijkdom, mijn hobby’s en ambities, alles! Nochtans, mijns harten Rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig.

We leven in de onzekerheden van de eindtijd, waar alles lijkt te wankelen. Zelfs de grote waarheden van de Schrift worden door de kerk en door evangelische smaakmakers verworpen en te grabbel gegooid voor eigen eer en glorie. Christenen schieten in verwarring allerlei richtingen uit. Kinderen en tieners haken massaal af en ouders staan perplex. Alles bezwijkt, maar in dat alles staat nog steeds de Here God, die alle dingen draagt door het Woord Zijner kracht, waardoor Hij ook heel de wereld heeft geschapen. Dat Woord, waarin Hijzelf tot ons kwam, draagt ook u en mij. Wij zien het bezwijken van alle dingen, zelfs van ons vlees en van ons hart. Er lijkt geen redden meer aan. Maar juist dan gaan we de binnenkamer in om Gods aangezicht te zoeken. Om te gedenken dat het Lam Gods stierf voor onze zonde en we zien uit naar de Opstanding.
Hoe het ook is: mijns harten Rots en mijn Erfdeel is God… voor eeuwig!

Feike ter Velde