Amen: vast en zeker!

Gieneke van Veen-Vrolijk • 81 - 2005/06 • Uitgave: 4
Tot de door christenen meest gebruikte Hebreeuwse woorden, behoort de oudtestamentische uitdrukking ‘amen’, die mede door nieuwtestamentisch gebruik plaats kreeg in het gebed. Belangrijk is juiste kennis van dit veelgebruikte woord.
‘Amen’ - afgeleid van het werkwoord ‘aman’ (= standvastig/zeker/vast zijn; geloven, vertrouwen) - betekent: waarlijk, vast, zeker, geloofwaardig, gewis, betrouwbaar.
‘Amen’ is geenszins een slotwoord of gebedseinde-aanduiding, maar heeft een duidelijke functie, zo leert ons het oudtestamentische gebruik. Het is antwoord op wat gezegd is en houdt instemming en toewijding in. Amen-zeggen vereist hierbij óók juiste houding en handelen in overeenstemming met wat gezegd/gehoord is (Neh. 5:13; 8:6). Toen in na-ballingschapstijd armen klaagden vanwege uitbuiting door machtige rijken, was Nehemia’s oproep: “…dit is niet goed, zouden jullie niet wandelen in de vreze van de Here?” De gemeente antwoordde ‘amen…’, wat inhield dat men de zonde inzag en voortaan zou handelen naar Gods Woord (Neh. 5:13d). Hun ‘amen’ betekende: schuldbelijdenis, erkenning en toewijding. Later, tijdens de grootse feestmaand-bijeenkomst loofde Ezra God en antwoordde het volk ‘Amen…’ (Neh. 8:7).
Enkele psalmen eindigen met herhaald ‘amen…’ als geloofsuitdrukking van instemming en aanbiddende overgave: “Geloofd zij de Here… tot in eeuwigheid… Amen, amen…” (Ps. 41:14; 72:19; 89:53; 106:48).
De ‘God van Amen’ (Jes. 65:16) zond ‘de Amen’ (Openb. 3:14). In Zijn volkomen verlossingswerk ligt ons eeuwig heil amen: vast, zeker. Door genade mogen wij dit met alle ‘amen-zeggenden’ Hem toegewijd beamen: “…al het volk zegge Amen, Halleluja

Dr. Gieneke van Veen