André Zwart: ‘Mijn toekomst ligt in Koerdistan…’

Feike ter Velde • 81 - 2005/06 • Uitgave: 10
‘André Zwart (27) kreeg leukemie en alles liep anders dan verwacht.

Ik ben de oudste in ons gezin van vijf kinderen. Toen ik negen maanden oud was vertrokken mijn ouders naar Californië, waar mijn vader een opleiding kreeg tot vliegenier bij de MAF – een luchtvaartorganisatie in dienst van de zending. Tot mijn vijfde jaar woonden we in Colombia, maar daar kan ik me niet veel meer van herinneren. Daarna zijn we naar Ecuador gegaan en woonden in Quito – tot 1994. Quito is een prachtige stad op drieduizend meter hoogte in het Andesgebergte. ’t Is er altijd mooi weer. Er wonen ongeveer tweeduizend zendelingen, heel veel werken er voor het evangelische radiostation HCJB – de Stem van de Andes, dat wereldwijd uitzendt. Ik zat daar op een Amerikaanse school met ongeveer dertig nationaliteiten. ’t Was daar geweldig hoor. Elke dag een uur bijbelles, compleet met praktische toepassing. Ook hadden we veel muziekonderwijs. Thuis spraken we Nederlands, althans mijn ouders, want wij antwoordden vaak in het Engels. Maar in de kerk was alles Spaans.

De school was erg gedisciplineerd, strakke regels. Er werden er ook wel van school gestuurd, bijv. als er drugs in het spel waren. Dat werd niet getolereerd. Ook daar, in de grote stad waren veel verleidingen, maar door Gods genade kon ik ze weerstaan. Ik was een gelovige jongen. Ik ging er helemaal voor. Op mijn twaalfde jaar werd ik al gedoopt op belijdenis van mijn geloof. Al vroeg speelde ik in het muziekteam van de kerk, eerst op klarinet, later op saxofoon. Op mijn zestiende jaar keerde ons gezin terug naar Nederland. Toen ik hier op school kwam keek ik mijn ogen uit. Bijna iedereen rookte, er werd veel alcohol gedronken en drugs gebruikt. Wat me ook erg opviel: er was totaal geen respect, niet voor elkaar onderling en niet voor de leerkrachten. Het brutale en opdringerige gedrag van meiden naar jongens toe, was bijna schokkend. Ik vond het hier een losgeslagen bende, waar ik maar moeilijk aan wennen kon. Ik wist niet wat ik later worden wilde, maar mijn hart lag wel in de zending. In 1996 ben ik alleen kort terug geweest naar Ecuador. Toen eerst naar de Bijbelschool in Engeland, Capernwray. Dat was een gouden tijd. Wat ik daar leerde was vooral het geheim van elke christen: ‘Christus in u, de hoop der heerlijkheid’. Omdat ik de zending in wilde, ben ik na de Bijbelschool, aan de Universiteit van Amsterdam culturele antropologie gaan studeren. Aan die heidense universiteit botste bijna alles met mijn geloof. Maar ik ben doorgegaan en ben afgestudeerd. Tijdens mijn studie ben ik intensief in aanraking gekomen met zending onder de Koerden en daarom koos ik ervoor mijn afstudeerscriptie te maken met als titel : “Songs on the threshold” – The crisis of Kurdish life expressed in musical performance”. Hun pijn, als volk zonder land, dragen ze uit in hun zang. Zingen is alles voor ze. Ik heb me zeer verdiept in de Koerden, hun taal geleerd, via sluipwegen Irak binnengegaan, christenen ontmoet die onder uiterst moeilijke omstandigheden leven, maar ik was één van hen geworden. Ze konden niet begrijpen dat een Nederlander hun taal sprak en hun cultuur trachtte te begrijpen. Ik werd op handen gedragen. Ik was daar regelmatig op radio en televisie en werd geïnterviewd door kranten.

In 2003 studeerde ik af. Ik verdiende mijn geld door bij de post te werken. Ik moest hard werken, maar gaandeweg verminderde mijn energie. Op den duur kon ik geen trap meer op lopen. Ik maakte mijn scriptie af door nachten door te werken en haalde de eindstreep. Een dag daarna moest ik naar Amerika. Maar ik was dood ziek, oververmoeid en alles deed pijn. Ik bedacht er allerlei oorzaken voor: te hard gewerkt, oververmoeid etc. In Amerika kon ik niet meer op mijn benen staan en had hoge koorts. Mijn vrienden moesten me naar een ziekenhuis brengen. Daar ben ik helemaal door de medische molen gegaan en na enkele dagen kreeg ik het bericht: acute leukemie. Ik vroeg mijn vrienden daar voor me te bidden. Ik zei ze dat mijn leven niet van mezelf was, maar van God en dat Hij alles in Zijn hand houdt. Ze waren er allemaal. Ze moesten huilen. Ik heb mijn ouders gebeld. Mijn vader is direct naar Amerika gekomen om me te begeleiden naar Nederland. Ik kon niet meer op mijn benen staan. Op Schiphol stond mijn hele familie als een soort erehaag. Dat vergeet ik nooit meer. We moesten huilen, maar ik moest ook knokken, niet toegeven, hoewel mijn lichaam niet meer wilde. Ik kon niets meer.

In het ziekenhuis ging ik direct een zware chemokuur in. Ik moest er speciaal voor tekenen, omdat ik eraan zou kunnen sterven. Het was een groot risico, maar anders zou ik het niet redden. Die avond kwamen een paar broeders van de gemeente naar het ziekenhuis om daar het avondmaal met me te vieren. Ze hebben me toen ook gezalfd met olie en vurig voor me gebeden. Ik werd gedragen door gebed, elke dag. Elke dag kwam er een grote stapel kaarten, met bijbelteksten. Als die kwamen moest ik ook steeds huilen. Wat een liefde van broeders, zusters en vrienden! In die langdurige behandeling ging ik door de diepste dalen. Een week lang lag ik op het randje van de dood. Ik weet nog dat een christenverpleger mij optilde met zijn sterke armen. Ik dacht: zo word ik gedragen door God. En dan kwam Harry weer, een oudste van de Gemeente, achter het glas even naar me zwaaien. Hij was politieman en kwam vaak in uniform. Hij gaf me te kennen dat hij kwam bidden. Dan zat hij soms uren in de gang, in gebed… voor mij! Wat een vriend!

Mijn broertje, Martijn, heeft mij stamcellen gegeven. Dat heeft mijn leven gered. Dat was heel moeilijk. Je kunt er ook aan sterven, als ze worden afgestoten. Al het oude wordt eerst kapot gemaakt en er moeten nieuwe cellen worden aangemaakt. Als dat niet gebeurt, betekent dat het einde. Weken lang was het heel spannend. Maar het is buitengewoon goed gegaan. Er zijn echt wel wonderen gebeurd. Ik heb ook angsten gekend. Maar toen zag ik een soort visioen. Dat duurde wel een paar uur. Daarin zag ik Jezus, die mij droeg. Onderin was een wolf met een gebroken bek. Hij kon niets doen. Ik heb gelukkig nooit aan God getwijfeld. Hij was bij mij, ook in de moeilijkste momenten.

Vanavond moet ik spreken voor een groep Koerden, ex-moslims, die hier wonen. Over de kracht van Gods Woord. In Koerdistan ligt mijn toekomst, maar alles ligt in Gods hand. In oktober hopen Margreet en ik te trouwen. We zijn vol goede moed. Ik blijf voorlopig onder strak medisch toezicht. Mijn gebed is dat ik een instrument in Gods hand mag zijn. Vooral voor de Koerden. Het kan toch geen toeval zijn dat in de flat, waarin we komen te wonen, ook Koerden wonen. Ik kan nu nog niet naar Koerdistan, maar de Heer stuurt ze alvast naar me toe.

Feike ter Velde