Barukh (1)
Jeremias les van de vruchtbare boom
Onze vorige bespreking ging over het Hebreeuwse werkwoord barakh (= zegenen/prijzen) en het hiervan afgeleide woord berakha (= zegen). Ditmaal willen wij stilstaan bij een van dezelfde stam barakh afgeleide vorm: barukh (uitspraak: baroeg) dat betekent: gezegend/geprezen. Wij richten ons hierbij op de eerste betekenis, gezegend.
Deze werkwoordsvorm barukh/gezegend houdt een staat van geluk in - zoals in Psalm 1 bedoeld - maar duidt bovenal aan dat de mens die barukh/gezegend is, werd begenadigd en begunstigd met Gods Zegen. De mens is barukh/gezegend als voorwerp van Goddelijke zegeningen, die men ontvangt in Zijn Heil, permanente liefdevolle aanwezigheid, Zijn Goddelijke steun, leiding, troost en kracht. Wie barukh/gezegend is, is dat dankzij de Here als Bron van Zegen.
De uitdrukking barukh/gezegend benadrukt dat de mens doel en ontvanger is van Gods zegeningen. Het barukh/gezegend zijn houdt ook een relatie met de Here in: Hem met liefde vrezen en toegewijd dienen.
Het barukh/gezegend zijn geldt onder alle omstandigheden, te allen tijde. Dat is Jeremias les van de vruchtbare boom (Jer. 17:5-8). In de vorm van een gedicht schildert hij de tegenstelling tussen de van God afwijkende en de Godvertrouwende mens.
In deel I (vers 5-6) beschrijft hij de mens die zijn vertrouwen niet op de Here, maar op het menselijke stelt. In poëtische stijl gebruikt hij parallellismen: mens-vlees; vertrouwen-als zijn arm. Arm is in het OT wel een beeld van kracht en duidt vaak Gods sterkte aan (Ex. 6:6; 15:16; Jes. 53:1; 59:9; Ps. 79:11; 89:10). Die mens verwerpt deze Goddelijke arm, om op menselijkheid te steunen/vertrouwen; zijn hart wijkt van God af om Zijn soevereiniteit en de (verbonds)relatie met Hem te verwerpen. Gevolg is dat die mens in goede tijden God niet ziet/erkent en in dorre tijden slechts een onvruchtbare struik is: Hij is als een struik wanneer het goede komt, ziet hij het niet en blijft in dorheid .
Deel II (vers 7-8) tekent iemand die barukh/gezegend is, omdat zij/hij op de HERE vertrouwt en zich naar Hem uitstrekt om diep in Hem te wortelen: wanneer de hitte komt ziet hij/zij het niet Het Hebreeuwse werkwoord wortelen heeft hier een actieve/intense vorm en hierin ligt het geestelijke geheim. Wie dat kent en praktiseert in de relatie met de HERE blijft groen en draagt vrucht!
Jeremias gedicht beeldt overeenkomst-contrast uit: struik en boom ondergaan beiden droogte, maar slechts de boom-mens heeft diepe wortels in God en doorstaat dorheid met vruchtdragen. Dit was Jeremias persoonlijke ondervinding (15:18,19) waarvan hij hier getuigt.
Barukh/gezegend diende ook als persoonsnaam. Wij herkennen hier de naam van Jeremias vriend Baruch, die als schrijver de profeet assisteerde (Jer. 36; vgl. 32:12; 51:59). Ook in het boek Nehemia ontmoetten wij verschillende mensen als Baruch (Neh. 3:20; 10:6; 11:5). Ontmoet men Barukh in mij?
Psalm 115 leert ons dat de Here wie Hem vrezen zegent. Over groot en klein vermeerdert Hij Zijn zegeningen. U bent barukh/gezegend van/voor de HERE (vers 13-15).
Wij blijven van Jeremias boom-les leren en mogen barukh/gezegend heten.
Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk
Onze vorige bespreking ging over het Hebreeuwse werkwoord barakh (= zegenen/prijzen) en het hiervan afgeleide woord berakha (= zegen). Ditmaal willen wij stilstaan bij een van dezelfde stam barakh afgeleide vorm: barukh (uitspraak: baroeg) dat betekent: gezegend/geprezen. Wij richten ons hierbij op de eerste betekenis, gezegend.
Deze werkwoordsvorm barukh/gezegend houdt een staat van geluk in - zoals in Psalm 1 bedoeld - maar duidt bovenal aan dat de mens die barukh/gezegend is, werd begenadigd en begunstigd met Gods Zegen. De mens is barukh/gezegend als voorwerp van Goddelijke zegeningen, die men ontvangt in Zijn Heil, permanente liefdevolle aanwezigheid, Zijn Goddelijke steun, leiding, troost en kracht. Wie barukh/gezegend is, is dat dankzij de Here als Bron van Zegen.
De uitdrukking barukh/gezegend benadrukt dat de mens doel en ontvanger is van Gods zegeningen. Het barukh/gezegend zijn houdt ook een relatie met de Here in: Hem met liefde vrezen en toegewijd dienen.
Het barukh/gezegend zijn geldt onder alle omstandigheden, te allen tijde. Dat is Jeremias les van de vruchtbare boom (Jer. 17:5-8). In de vorm van een gedicht schildert hij de tegenstelling tussen de van God afwijkende en de Godvertrouwende mens.
In deel I (vers 5-6) beschrijft hij de mens die zijn vertrouwen niet op de Here, maar op het menselijke stelt. In poëtische stijl gebruikt hij parallellismen: mens-vlees; vertrouwen-als zijn arm. Arm is in het OT wel een beeld van kracht en duidt vaak Gods sterkte aan (Ex. 6:6; 15:16; Jes. 53:1; 59:9; Ps. 79:11; 89:10). Die mens verwerpt deze Goddelijke arm, om op menselijkheid te steunen/vertrouwen; zijn hart wijkt van God af om Zijn soevereiniteit en de (verbonds)relatie met Hem te verwerpen. Gevolg is dat die mens in goede tijden God niet ziet/erkent en in dorre tijden slechts een onvruchtbare struik is: Hij is als een struik wanneer het goede komt, ziet hij het niet en blijft in dorheid .
Deel II (vers 7-8) tekent iemand die barukh/gezegend is, omdat zij/hij op de HERE vertrouwt en zich naar Hem uitstrekt om diep in Hem te wortelen: wanneer de hitte komt ziet hij/zij het niet Het Hebreeuwse werkwoord wortelen heeft hier een actieve/intense vorm en hierin ligt het geestelijke geheim. Wie dat kent en praktiseert in de relatie met de HERE blijft groen en draagt vrucht!
Jeremias gedicht beeldt overeenkomst-contrast uit: struik en boom ondergaan beiden droogte, maar slechts de boom-mens heeft diepe wortels in God en doorstaat dorheid met vruchtdragen. Dit was Jeremias persoonlijke ondervinding (15:18,19) waarvan hij hier getuigt.
Barukh/gezegend diende ook als persoonsnaam. Wij herkennen hier de naam van Jeremias vriend Baruch, die als schrijver de profeet assisteerde (Jer. 36; vgl. 32:12; 51:59). Ook in het boek Nehemia ontmoetten wij verschillende mensen als Baruch (Neh. 3:20; 10:6; 11:5). Ontmoet men Barukh in mij?
Psalm 115 leert ons dat de Here wie Hem vrezen zegent. Over groot en klein vermeerdert Hij Zijn zegeningen. U bent barukh/gezegend van/voor de HERE (vers 13-15).
Wij blijven van Jeremias boom-les leren en mogen barukh/gezegend heten.
Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk