Berakha -– Niets buiten Gods zegen

Gieneke van Veen-Vrolijk • 83 - 2007 • Uitgave: 3
Het begrip ‘zegenen’ neemt in de Bijbel een voorname plaats in. Al in het begin van het boek Genesis komen wij dit tegen. In de Hebreeuwse taal wordt het begrip ‘zegenen’ uitgedrukt door het werkwoord ‘barakh’ (zegenen). Dit werkwoord ‘barakh’ (of: ‘birekh’) heeft verschillende betekenissen. Wij beperken ons tot ‘barakh’ in de betekenis van ‘zegenen’, waarbij de Here God het Onderwerp is en de mens het voorwerp. Met andere woorden: God is de Gever en Begunstiger van de zegeningen en de mens de ontvanger en begunstigde. Immers, de Schrift leert ons dat God de Bron is van alle Zegen en dat Hij die zegen aan de mensen schenkt.
Dit brengt ons ook op, het van het werkwoord ‘barakh’ afgeleide woord, ‘berakha’ (uitspraak: beraga), dat betekent: zegen, zegening, zegenwens. God kroont ons mensen met Zijn onmisbare ‘berakha’/zegen! En Hij stelt ook die mens tot ‘berakha’/zegen.

In Genesis lezen wij dat de HERE reeds gedurende de scheppingsweek, de door Hem geschapen dieren en met name de mens, als kroon op Zijn schepping, zegent en gebiedt vruchtbaar te zijn (Gen. 1:22, 28). Dit maakt duidelijk dat leven en vruchtbaarheid vanaf het vroegste begin alleen van God af komt en door Hem wordt gezegend. Gods ‘berakha’/zegen maakt vruchtbaar, geeft kansen, leven, krachten, mogelijkheden, bekwaamheid en bereidheid. Dat gold in het begin en geldt ook nu! Een uiterst belangrijke en praktische les in deze tijd, waarin de mens meent dat door eigen kracht en kunnen alles ‘maakbaar’ is.

Eens zei de HERE tot Abraham: “Ik… zal u ‘barakh’/zegenen… en wees een ‘berakha/zegen’…” (Gen. 12:1-3). Alleen door Gods ‘berakha’/zegening aan Abraham ontvingen wij de zegen van de beloofde Messias.

Het Oude Testament leert ons het belang van Gods zegeningen die de mens ontvangt in het algemene, dagelijkse leven. Hierbij wordt ons duidelijk dat de Bijbel niet spreekt over ‘slagen’ in het leven of ‘succes hebben’ bij wat men onderneemt. Het oudtestamentische begrip ‘berakha’/zegen/zegening houdt in: (van) Gods zegeningen genieten. Dat impliceert afhankelijkheid van en onderwerping en gehoorzaamheid aan Hem. Ook betekent dit erkenning dat buiten de HERE geen zegen/‘berakha’ is, zoals Jakob dat geleerd had (Gen. 32:26). “De berakha/zegen van de HERE maakt rijk…” (Spr. 10:22).

God gebood de priesters Zijn verbondsvolk te zegenen: “De HERE zegene u en beware u… Zo zullen zij Mijn Naam op de Israëlieten leggen; en Ik zal hen zegenen” (Num. 6:23-27). Het eren en liefhebben van Gods heilige Naam houdt Zijn ‘berakha’/zegening in.
De woorden van deze zegenbede horen wij ook in Ps. 67:2 “God zij ons genadig en zegene ons…” Met de psalmist erkennen wij dat alle zegen, in geestelijk en materieel opzicht, van God komt: “De aarde geeft haar gewas; God, onze God zal ons ‘barakh’/zegenen. God zal ons ‘barakh’/zegenen…” (vers 7,8).

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk