Bewogen brieven (IX)

Hugo Bouter • 79 - 2003/04 • Uitgave: 13
Bijzondere beloften van Christus in de Openbaring (9)

‘En Ik zal hem de Morgenster geven’
Openbaring 2:28


Eén belofte voor 'goed gedrag': dat is al geweldig. De overwinnaars in de gemeente te Tyatira krijgen er een tweede bij, namelijk de belofte van de Morgenster. Ik schrijf het woord ‘Morgenster’ expres met een hoofdletter, omdat dit één van de namen en titels van Christus Zelf is, zoals o.a. blijkt uit het slot van de Openbaring. Hij is de wortel en het geslacht van David, de blinkende Morgenster (Openbaring 22:16). En de overwinnaar krijgt dus overeenkomstig Zijn belofte deel aan Hemzelf in deze bijzondere hoedanigheid: ‘... en Ik zal hem de Morgenster geven’ (2:28).
Wat is de betekenis van deze beeldspraak? De heldere morgenster kondigt het begin van de nieuwe dag aan; zij staat vóór zonsopgang aan de hemel. Het profetische Woord spreekt over Christus’ verschijning als het opgaan van ‘de Zon der gerechtigheid’ (Maleachi 4:2). De zon voert heerschappij over de dag; niets blijft verborgen voor haar gloed (Psalm 19:7). Dat is een verwijzing naar het vrederijk, de Christusregering. De verschijning van de Morgenster gaat daaraan vooraf en verwijst naar de komst van Christus voor Zijn bruidsgemeente om haar tot Zich te nemen. Wanneer Hij Zichzelf voorstelt als de blinkende Morgenster, antwoorden de Geest en de bruid dan ook onmiddellijk: Kom! (Openbaring 22:17). De bruidsgemeente ziet verlangend uit naar de komst van de Bruidegom, die haar zal invoeren in het huis van de Vader met zijn vele woningen (Johannes 14:1-3).
Uit deze twee beloften aan de overwinnaars te Tyatira blijkt opnieuw dat wij een rijke Here hebben, die onze trouw beloont bij Zijn wederkomst. Hij wil al Zijn rijkdommen en heerlijkheden met ons delen. De eerste belofte houdt verband met Christus' toekomstige heerschappij tijdens het vrederijk. Hij zal de volken hoeden met een ijzeren staf (vgl. Psalm 2:8-9), maar Hij deelt die macht met Zijn volgelingen. De heiligen zullen met Hem regeren. Er is echter ook een hémelse hoop: de Morgenster gaat op. Christus komt speciaal voor Zijn Gemeente om haar weg te nemen van de aarde. Vervolgens zal Hij na de oordelen van de Grote Verdrukking met haar in heerlijkheid verschijnen. Dat is de dag van Zijn regering. Men zal Hem vrezen, ‘zolang de zon er is’ (Psalm 72:5). Want Hij is de rechtvaardige Heerser uit het geslacht van David, die is ‘als het morgenlicht bij het opgaan der zon, een morgen zonder wolken’ (2 Samuël 23:4).
Bovendien wil Hij als de blinkende Morgenster nu al ‘opgaan in onze harten’. Zo zegt Petrus het in zijn tweede brief (2 Petrus 1:19). Hij wil dus nu reeds díe plaats in onze harten hebben die Hij bij Zijn komst voor de Gemeente zichtbaar zal innemen. Laten wij als christenen, die leven in een donkere wereld, dus letten op het licht van het profetische Woord. Dat Woord spreekt over Hem en over Zijn komst. Het verlicht de duisternis die ons omringt en richt ons oog op Hem, totdat de dag aanbreekt en de Morgenster opgaat. ‘En zó zullen wij altijd met de Here wezen’ (1 Tessalonicenzen 4:17). Zie, reeds staat de morgenster stralend in het duister, want de dag is niet meer ver; bode van de luister, die ons weldra op zal gaan.

Hugo Bouter